Je leest, en je leest, en het ene boek verdringt het andere. Waar je niet over schrijft of anderszins over communiceert, verdwijnt achter coulissen in je hoofd of staat als bedrukt papier stom in je boekenkast.

Wat moet je met al die half en ten dele gelukte kunstwerken, zeurt het na een leven lang lezen in je hoofd. Mismoed overvalt je wandelend langs de kramen van de alsmaar uitdijende boekenmarkten waar tegen afbraakprijzen alles wat ooit tot de verbeelding sprak te geef ligt in één grote demonstratie van overbodigheid.

Maar je kunt het niet laten. Altijd weer doe je een greep in de stapels of bevrijd je een boek uit de kast, en voor je het in de gaten hebt, gebeurt het wonder: je bent gefascineerd op weg in een andere wereld. Je leest en bent gegrepen, je hoofd werkt als nieuw, iets in je wordt aangetast of opnieuw opengebroken.

Zo stuitte ik een paar weken geleden op zo’n boekenafwerkplek op Hi-ro-sji-ma, voor het eerst gepubliceerd in 1961 in een Nijmeegs studentenblad, een opzienbarend gedicht van een negentienjarige die in de volgende jaren furore zou maken. Ik las wat ik al eerder las, maar nooit echt tot me was doorgedrongen. Stupéfait. Een fatale vertelling, rampzalige beelden, 6 augustus 1945. Beelden van een jonge, zuivere liefde – ‘kolkjes van oren, lippen als bestofte frambozen en stukgebeten kersen’, vlak voor het moment dat ‘het stipje met een fijne tekenpen op helderblauw’ tot ontploffing kwam. De helse teistering daarna: ‘haar borsten waren vette globes geworden, tussen haar benen een spons etter en bloed, haar buik een kleffe mossel…’

en hij die voor haar gezongen had
moest wel kijken toen hij haar zag
hij had geen oogleden meer

Volgens de literaire spelregels van toen en nu geen goed gedicht, te expliciet en programmatisch, maar de zinnen blijven ontregelen. Het sloeg in als een bom in de Nijmeegse universiteitsgemeenschap: een affront voor goede smaak, de dichtkunst in een wurggreep.

Hoe kan het dat een niet helemaal geslaagd gedicht zo’n indruk maakt? Natuurlijk, de impact toen en ook nu weer valt niet los te zien van de dreiging van een atoomoorlog. De keiharde werkelijkheid, de even originele als concrete beelden, ze razen aan je ogen voorbij, je durft ze bijna niet te realiseren.
Toch speelt ook iets anders. In een tot theaterzaal getransformeerd afbraakpand in Heerlen bracht actrice Mieneke Bakker van Toneelgroep Maastricht me in haar ban. In de eenakter Ich bau dir ein Schloss verbeeldt zij zonder enige opsmuk bloei en teloorgang van een kasteleinse in hartje Oude Mijnstreek. In een andere lokaliteit in dezelfde stad imponeerde mij rocker/songwriter Peter Beeker, zichzelf begeleidend op elektrische gitaar. Zijn Zuster, zuster help mich of laot mich allein dweilt al weken door mijn hoofd.

Om directe zegging en authenticiteit overtuigend te maken, is een lichte ‘twist’ noodzakelijk. Mieneke Bakker geeft de eenvoudige cafémadame een stem met een vaart en een dictie die chargeert zonder in kluchtig realisme of een karikatuur te vervallen. Peter Beeker staat voor oer-expressie: vormgegeven onvermogen in een half uur muzikaal gegrom. Is het de inhoud die de vorm afdwingt of de wens te communiceren?

Misschien zijn ze te voor de hand liggend, deze verklaringen voor de bijzondere werking van Bakker en Beeker. En van Pé Hawinkels, – inderdaad de dichter van Hi-ro-sji-ma, ‘de hagedis, die met scheermesscherpe tong bloed uit haar tepels sneed’, die zo vaak in zijn teksten de lezer toespreekt

Er is de kunstenaar en er is degene voor wie hij ’t doet. Wat zich in je hoofd prent of je hart beroert, heb je aangedurfd, toegelaten. Daarom is echt lezen, luisteren, kijken zo avontuurlijk. De verhalen van tomeloos geweld, van onvervulde liefde, ze komen dagelijks voorbij, we consumeren ze als hapklare brokken. Literatuur maakt schrokken onmogelijk, ze laat je struikelen over woorden, ze verontrust. Dat werkt alleen bij de lezer die de moed heeft om de beelden echt te realiseren, of die zich op een onbewaakt ogenblik laat overvallen, bijvoorbeeld bij een marktkraam. Voor wie fragmentarisch durft te lezen, te kijken, te luisteren, gaan werelden open die in het moeizaam begrijpen van het geheel gesloten blijven.
Vanuit dat perspectief liggen opnieuw alle boeken, voorstellingen, films van welk allooi dan ook weer open. Een goede lezer hoeft geen criticus te zijn. Hij is vooral zijn eigen baas.
En op de keper: voor de regel ‘haar buik een kleffe mossel’ kan me de context gestolen worden. Zuster, zuster help me.