Het was een verkwikkend bad, de colleges die ik de afgelopen weken aan de Maastrichtse universiteit volgde. Nochtans betrof het een bloedserieus onderwerp: Angst voor een nieuw fascisme: over de actualiteit van de Frankfurter Schule.

Wie nog kranten leest, de politieke ontwikkelingen in Europa volgt, kent het fenomeen. In het Duitse tv-journaal werd erop gewezen dat een toespraak van een AFD-ideoloog woordelijk te vergelijken was met die van Gauleiter Joseph Goebbels begin jaren dertig in Berlijn. De AFD is in de opiniepeilingen inmiddels groter dan de SPD. Angstaanjagende beelden, niet alleen van schreeuwende karpatenkoppen en zelfverzekerde tronies maar ook van verbeten brave huisvaders- en moeders in de zaal. Vertrouwde beelden, maar dan wel uit een andere tijd!
De Frankfurter Schule is de verzamelnaam voor een aantal gelijkgestemde filosofen als Max Horkheimer, Theodor Adorno, Walter Benjamin, Erich Fromm en Herbert Marcuse en hun volgelingen die vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, met onderbreking van de oorlogsjaren, vanuit thuishaven Frankfurt maatschappelijke ontwikkelingen analyseerden. Niet op vrijblijvende wijze. Ze staan principieel kritisch tegenover de kapitalistische wereldorde en willen met hun onderzoek de wereld tonen zoals ze is, én haar veranderen. Voor hen zijn kapitalisme – lees neoliberalisme – en fascisme, nauw met elkaar verbonden.
Fascisme moet je zien als een syndroom, een complex ziektebeeld met meer en minder zichtbare symptomen. U kent ze: nationalisme, racisme, charismatische leiders steunend op de middenklasse, geweld. Fascisme is anti-Verlichting, anti-parlementaire democratie, anti-egalitair en anti-multicultureel. Het vestigt zijn invloed sluipenderwijs, schiet wortel in het bestaande politieke systeem, doet een greep naar de macht en consolideert die radicaal. Daarna wordt de denkende mens vermalen in het collectief.
Wat de kritische kranten- en boekenlezer van nu ziet, is dat een aantal van die symptomen in ijltempo in verschillende landen zichtbaar worden. Dat roept verzet op en angst. En bij mij vertwijfeling. Vertwijfeling slaat stom en angst verlamt. Wie zichzelf serieus wil blijven nemen, die moet ‘terugdenken’, zich te weer stellen. Dat lukte mij, doorgewinterde ’68-er, steeds minder goed de laatste jaren, me wapenen tegen het dichtslibben van idealen. Vandaar: terug naar de bron, informatie, de uni.
Ik kreeg het bevestigd in de spoedcursus kritisch denken van de even erudiete als grappige filosoof René Gabriëls. Weerstand begint met een kritische levenshouding, informatie en communicatie en leidt tot onafhankelijk denken, als het moet tot demonstreren en procederen. De kritische journalist, politicus, wetenschapper, kunstenaar en docent zal zich voortdurend afvragen in hoeverre zijn activiteiten de bestaande toestand bevestigen of bijdragen aan een rechtvaardiger maatschappij. Dat geldt overigens ook wanneer geen fascisme dreigt.
En de kunst? In de opvattingen van Adorno speelt de kunst een belangrijke rol. Zij kan de bestaande verhoudingen representeren of maskeren. Dat gebeurt in de kunst- en cultuurindustrie. Ze kan ook de werkelijke verhoudingen blootleggen, zichtbaar, tastbaar maken. Kunst moet desillusioneren. Dat doet met name avant-gardekunst, daarom is zij belangrijker dan Schone Kunst. Genieten is ondergeschikt aan denken.
Dus? Ik zie in toenemende mate kunst functioneren als amusement. Niet plat en oppervlakkig, maar als intellectueel vertier, feel good-tranquilizer, statusverlener. De bewondering, troost en verrukking die zij genereert, wordt deel van de Gedankenlosigkeit die zich breed maakt in de schare der kunstliefhebbers. Kunst gedijt steeds meer in het hogere segment van de cultuurindustrie. Ze bemiddelt het gevoel van een heile Welt, ze doordringt je van de grootsheid en mogelijkheden van de mens, ze sust je in een halfslaap van genieten op niveau met gelijkgestemden. Leef! Geniet!
Maar in deze wereld waarin onder de hegemonie van het kapitaal vrijheid tot markt en de mens tot klant is gereduceerd, waarin het Midden-Oosten een straat verder is en Afrika een andere buurt, waar wordt geleden, gemoord, gestolen, verkracht en bedrogen, open en bloot en op grote schaal, waar naast de deur vluchtelingenleed en armoe broeien, daar hangt de kunst in klaterpraat schone luiers op. Wie zich niet verweert, is medeplichtig.
En nu? Es gibt kein richtiges Leben im falschen luidt de categorische imperatief van Adorno. Maar wie kritisch is, ziet zich geplaatst voor de bijna onoplosbare opgave zich niet te laten verlammen, noch door de macht van de anderen noch door de eigen onmacht. Dat zegt Adorno ook.
Ik draai een kleine revolutie af…, pff, hoe ingewikkeld dat is, zien we bij Lucebert. Opnieuw in bad. Ik moet de Minima Moralia blijven lezen.