In het Limburgs Museum in Venlo hangen foto’s van een kleine vijftig muzikanten uit de wereld van pop en jazz. Allemaal op kleine podia gefotografeerd door Brendan van den Beuken. “Ik wil ieder concert vastleggen in één foto.”
Hij werkte in de metaal toen hij het inzicht verwierf dat een baan van negen tot vijf op kantoor of in de fabriek nooit wat zou worden. Tot dan toe was zijn camera een gelegenheidsvriend geweest maar nu besloot Brendan van den Beuken (Horst, 1967) dat ze voortaan samen zouden optrekken. Meteen na het afronden van de fotovakschool vertrok hij naar Ulster om de gevolgen van de burgeroorlog in beeld te brengen. Met een oerkatholieke naam als Brendan kun je het in Ierland als je wil tot kardinaal schoppen maar in de protestante wijken is terughoudendheid geboden. Zoals hem te verstaan werd gegeven in een door protestanten gefrequenteerde pub in Derry. Inschattingsfoutje van een aanstormend fotograaf, zullen we maar zeggen.
Hij rolde moeiteloos in de opdrachten en fotografeerde zonder mokken evengoed voor een blad ter promotie van groente en fruit als voor Rijkswaterstaat. Zijn ritme begon verdacht veel te lijken op dat waaraan hij als vrije jongen juist had willen ontsnappen. Van den Beuken knakte na een telefoontje van een uitgever uit de Randstad. Die zocht een fotograaf in het zuiden om in Noord-Limburg een plaatje te schieten. Ze kwamen uit bij Van den Beuken – niet vanwege zijn werk of reputatie maar via de Gouden Gids. Hij stopte radicaal, liep aan de grond en kwam weer op gang door wat ‘te rommelen en te reizen’ zoals hij het zelf formuleert. Het duurde jaren eer hij de camera weer eens in de lens keek.
Thuiskomen doet Van den Beuken bij café-brouwerij en zaal Cabrinus in Horst. In zijn rommeljaren stond hij in het publiek, in plaats van een camera een biertje in de hand. Hij komt zelf uit de harmoniescène. Speelde in bandjes, gitaar, contrabas, van jazz tot punk. Hij stelde samen met kompaan Ron Bosman zo’n 45 muzikanten een wellicht wat voor de hand liggende vraag: Why Music? Met de antwoorden vulden ze een boek (uitgegeven in eigen beheer) waarbij Van den Beuken de fotografie verzorgde. De foto’s hangen nu aan een wand in het Limburgs Museum. Over medewerking hadden ze niet te klagen, al toonde Fay Lovski zich wat cynisch dat muzikanten zelf geacht werden het boek vol te schrijven. Alle deelnemende musici werden live gefotografeerd door Van den Beuken, die altijd op zoek is naar dat ene moment waarin hij de betrokkenheid kan laten zien van de muzikant bij zijn muziek. Een concert samenvatten in één foto, onthult hij zijn ambitie.
Van den Beuken is tijdens zijn werk het liefst onzichtbaar. Hij wil muzikanten op het podium niet opzadelen met zijn aanwezigheid. Net zo min als hij het publiek wil trakteren op zijn brede rugpartij. “De gebeurtenis zo min mogelijk beïnvloeden”, heet dat dan. Maar hoe doe je dat, met twintig collega’s op zestig vierkante meter in een kooi voor het podium? Dat is bovendien een hoop ego op een kluitje. Van den Beuken spreekt van een uitdaging. “Het komt er op aan de randproblematiek te vermijden; te focussen op een detail.” De fluwelen wapperhanden van pianist Egbert Derix bijvoorbeeld. Of de witte knokkels van Ramses Shaffy om een microfoonstandaard. “Wat niet essentieel is mag wegvallen in zwart. Wat niet belangrijk is, hoeft er niet op.”
Daar hangt hij aan de wand in het museum: de éminence grise van het vaderlandse lied: Ramses Shaffy. Je zou zo denken dat het al een hele prestatie is om van Shaffy een beroerde foto van te maken. Zoals het ook een prestatie is om er een te schieten die veel beter is dan al die foto’s van de collega’s langszij. Persfotograaf Harry Heuts van de Limburgse kranten viel in de prijzen met een foto van Ramses Shaffy tijdens de Zomerparkfeesten in Venlo.
Brendan van den Beuken beweert óók foto’s te hebben van de broze Shaffy, backstage. Hij hield die in tegenstelling tot Heuts bij zich. “Bijna uit piëteit met Ramses. Ik werd in Venlo door hem bevangen. Vóór het concert zag ik een oude versleten man, gedronken; jointje, weet je wel. Zijn teksten herinnerde hij zich niet al te best meer en voor zijn voeten stond een grote autocue. Maar voor zijn eigen gevoel stond hij prachtig te zingen, hij ging er helemaal in op. Dat raakte me enorm. Het was ook net of hij contact met me zocht. Ik dacht: hier ligt mijn taak, ik wil niet het verval in beeld brengen maar laten zien dat hij het concert beleefde zoals hij vroeger zijn concerten beleefde. Dat past bij mijn invalshoek, ik ben altijd op zoek naar de passie van de muzikant. Zweet, tranen, snot; de emotie maakt de foto.”
De muzikanten aan de fotowand in het museum zijn voor een groot deel op regionale podia gefotografeerd. “Als je zo’n Iain Matthews nog ziet spelen. Of Albert Lee. Die mannen hebben successen gevierd op de grootste podia, miljoenen platen verkocht. Ze spelen nog steeds met de instelling van destijds. Dat zegt iets over hen: het is echt.” Veel foto’s schoot hij op het podium van Cabrinus in Horst. Zou hij geen groter podium verkiezen? Pinkpop? ”Graag maar op Pinkpop zijn alle randvoorwaarden ingevuld. Er zijn tienduizenden mensen, het geluid is goed, de stage is enorm, iedereen is er en het ligt alleen nog aan jou om er wat van te maken. In de sfeer waarin ík nu gewerkt heb, spelen er nog vragen als: is het lampje goed, komt er überhaupt wel iemand kijken? Deze artiesten moeten echt terugvallen op hun eigen ding.”