Nabij Petten lopen we met onze kraag hoog opgezet door de duinen richting de zee die zich met een grommend geraas al van verre aankondigt. Een zuidwester storm teistert de kustlijn die wij als ‘plattelanders’ onder deze omstandigheden graag met eigen ogen willen aanschouwen. Een vergrijsde man komt ons tegemoet en waarschuwt vooral door te lopen als we gezandstraald willen worden.
Terug in het hotel hangen we onze kleren te drogen. Ik lik je lippen, en met een mager zonnetje dat door de gordijnen piept dwaal ik af naar heldere bouillon op zondag.
Langzaam vult vergeelde warmte mijn ogen.