In de rubriek ‘Chez Nous’ schrijven Christiane Gronenberg en Wido Smeets om de beurt over de dingen van het leven.

Het is de weelde die jullie plaagt, placht mijn moeder te zeggen wanneer we als kinderen het huis op stelten hadden gezet. Later, toen we als pubers gedachten ontwikkelden die niet spoorden met het wereldbeeld waarmee we opgroeiden, gooide mijn vader het over een andere boeg. “Wacht maar tot het weer oorlog is, dan praten jullie wel anders.”

Een oorlog als in Vietnam, vroeg ik nog – daar waren de door hem aanbeden Amerikanen bezig met de laatste fase van een nooit bestrafte genocide. 

Hij zuchtte en zweeg. Hoe kon hij aan ons, verwende wederopbouwkinderen die de toekomst verwarden met een Land van Ooit waar voor eeuwig de zon schijnt, in hemelsnaam uitleggen hoe het is als de geschiedenis over je heen walst? Hij dacht aan ‘zijn’ oorlog, die van ‘40-‘45, aan de laatste fase ervan, toen hij zich, op een leeftijd die je eigenlijk dansend en feestend hoort te door te brengen, nachtenlang verborgen hield in een kille, nevelige aardappelkelder terwijl boven de grond mortieren floten en tanks hun manoeuvres maakten, en, nog hoger, bommenwerpers ronkten met een nerveuze bemanning die soms al vóór de Duitse grens was bereikt haar vracht liet vallen.

Mijn vader was van een generatie die, platgewalst door de geschiedenis, een deel van haar jeugd en daarmee een deel van haar leven inleverde. Vanuit een ander perspectief had hij geluk. Hij was blank en had blauwe ogen. Hij hoorde tot de overlevers. Miljoenen anderen waren, door hun herkomst en hun uiterlijk, minder fortuinlijk. Zíj kwamen niet meer overeind toen de wals van de geschiedenis uit het zicht was verdwenen.

Dat was wat hij bedoelde, aan de keukentafel: dat we mochten hopen en bidden dat die wals niet nóg een keer voorbij zou komen. Dat we verwende apen waren die geen idee hadden wat het leven voor je in petto heeft als de geschiedenis zich tegen je keert. 

Zoals, op dat moment, in Vietnam. Zoals, gedurende de decennia die volgden, in andere delen van de wereld. Eigenlijk overal, behalve bij ons. Onze wereld, de ‘westerse’ wereld, beleefde een niet eerder voorgekomen periode van voorspoed en vrede. Een zorgeloze periode waarin wij welvaartskinderen gingen denken dat dit normaal was, dat ónze wereld de standaard was, en de rest daar maar een voorbeeld aan moest nemen. 

Het was de weelde die ons, ook in ons denken, plaagde.

Na ruim een jaar van pandemie zagen we afgelopen zomer het oude normaal weer gloren. 

Inmiddels weten we dat het oude normaal er niet meer in zit. 

De premier wilde het virus plat slaan met een hamer; in werkelijkheid wordt niet het virus, maar wíj een kopje kleiner gemaakt. Wat elders in de wereld voortdurend aan de hand is, overkomt ons nu: de geschiedenis walst over ons heen. Dat is wennen. Niet de vermaledijde babyboomers, maar hun kinderen stonden in de laatste week van de advent te dreinen bij de GGD om een snelle prik, om nog vóór de quarantaineplicht Oostenrijk binnen te kunnen voor de hun toekomende skivakantie. 

In de kranten werden ze omschreven als ‘getroffenen’. Geplaagd door de weelde, zou mijn moeder hebben gezegd.

Toen ik de keukentafel en het ouderlijk huis was ontgroeid, heb ik nog vaak gedacht aan mijn vaders’ nachten in de kelder, terwijl boven zijn hoofd de geschiedenis voorbijtrok. Ik probeerde me voor te stellen hoe het voelt als je wordt teruggebracht tot minder dan een dwarrelend veertje na een bombardement, een aanslag, een aardbeving, een explosie, een tornado, een tsunami na een geïmplodeerde kernreactor. Hoe vaak heb ik de tv-beelden gezien van overlevenden die verweesd in de camera keken in het besef dat ze niets meer hadden dan zichzelf – om ze even later, als de camera uitzoomde, toch weer te zien rondscharrelen, op zoek naar aanknopingspunten om hun leven weer op gang te kunnen trekken.

Het beeld van mijn vader in die kelder, de reportages van geweld en klimaatellende elders op de wereld: vaak stonden ze op mijn netvlies, maar hoe vaak heb ik het gevoeld

Het heeft er alle schijn van dat het geluk van de ‘westerse wereld’ op is, dat de wals van de geschiedenis weer onze kant op rolt. Niet alleen door deze of een volgende pandemie, ook door die andere levensbedreigende monsters die we in de ogen kijken. Of het nu het klimaat is, de energie, het openbaar bestuur of de geopolitiek, overal is het code rood. 

We gaan het zien. Het is niet dat ik er, als verwende post-baby boomer met een paar vage profetieën in het hoofd, naar snak, maar nu het toch staat te gebeuren, ben ik wel benieuwd hoe het is om rillend en bevend onderdeel uit te maken van de geschiedenis. Benieuwd hoe we het met zijn allen zullen ondergaan. Benieuwd of we ons, zoals de afgelopen jaren is gebeurd, verder uit elkaar laten spelen, of dat we de boel bij elkaar proberen te houden. Benieuwd ook wie bij dat laatste het voortouw zal nemen.