Of we voor de demonstratie ‘elektriciteit’ kwamen, vroeg de museummedewerker en loodste ons en nog een handvol bezoekers in een zaaltje. Enkele apparaten stonden klaar, van het soort waar je automatisch van af blijft, en een metalen kooi ter grootte van een lift. We namen plaats op de derde rij, enige afstand kon geen kwaad.
De medewerker stelde zich voor als Guillaume, student astrofysica. Na vijf minuten mini-college wist ik al meer nuttigs over elektriciteit dan na drie jaar natuurkunde in het middelbaar.
Waarom wordt gezegd, zo vroeg Guillaume met een handgebaar naar de kooi, dat men tijdens een onweer veilig is in een auto. Terwijl die van metaal is, een geleidend materiaal. ‘Wie van jullie komt voor een demonstratie hierin staan?’
We keken naar een meisje, opgelucht dat we de dans waren ontsprongen.
Lichtvoetig stapte het meisje door de metalen deur. Na de eerste stroomstoot die Guillaume op de kooi zette, met flitsen en geknetter, had haar vrolijkheid plaatsgemaakt voor schrik. Voor ronde twee vroeg Guillaume het meisje om haar handen op het traliehek te leggen. WTF? Daar had toch net nog stroom op gestaan?
Ze keek hem aan. Ze keek naar haar ouders. Weer naar hem. Guillaume knikte bemoedigend, zij strekte haar handen een paar centimeter naar voren. Aarzelde.
Astrofysica, ging dat niet over planeten? Wist die student wat hij met die tweeduizend volt deed? Waarom demonstreerde hij het niet zelf? ‘Je kunt me vertrouwen, er gebeurt niks’, zei Guillaume.
De handpalmen van het meisje raakten de kooi en er gebeurde niets.
Zij glimlachte, wij applaudisseerden en ik wist niet of ik haar moedig vond.