In de hal van ons huis hangt een werk van Pi Backus. Een jaar of tien geleden geruild voor een doek van mij. Op zijn verzoek; nadat hij weer eens uit zijn atelier was gezet, moest er nodig opgeruimd worden.
Alles aan het werk is Pi; het materiaal, de kleur, het ritme, doch ook de gaten en het imperfecte. Zijn leven ingebed, maar net niet passend. Ruw georkestreerde chaos.
Hij nam me bij de hand toen ik eind jaren tachtig mijn eerste zielenroerselen verbeeldde. Zonder te sturen, zonder te vragen. Ik weet niet waarom, maar hij vertrouwde me volkomen. Dan zag ik hem vaak, dan weer jaren niet. In 2012 schreef ik voor een tentoonstelling een gedicht, getiteld en opgedragen aan Pi. Bij de opening kwam hij niet opdagen, wat hij ervan vond heb ik nooit gehoord.
Voor Pi
Als iemand je ruimte geeft
en lucht
en brood met honing en sesamzaadjes
zijn huis deelt
en overal onbegrepen
liefde steelt.
Als iemands vrouw haar draagt
dat always jaren 70 baart
en ook Duitsers daarin varen
vreemd aan je poten zaagt
de wereld doet schuiven
en buiten alles doet duizelen.
Als iemand met twee ogen
achter in zijn hoofd verstopt
door zijn brilletje blijft bazelen
geen vlees op botten draagt
in bed wordt vastgezet
en alles weet van oorlog in het hoofd.
Als iemand dozen opent
waar geen bodem
zichtbaar wordt
en achter zich hartvuur brakend
alles verbrandt
tot bergen zwarter dan zwart.
Als iemand zo zichzelf
aan je ontleedt
onteert, ontdaan laat gaan
kan ik mijn hoofd afkeren
mijn ogen sluiten
en alle buitengeluiden negeren.
Maar altijd zal mijn wezen
een beetje blijven dolen
waar mijn hart verscholen
zou willen zijn
om één tel
in zijn ritme te kunnen tikken.