Brood op de plank. Dat was wel het laatste waaraan ik dacht als 21-jarige toen ik besloot vol te gaan voor een leven in de beeldende kunst. Bijbaantjes in allerhande bedrijfstakken tot een parttime baan in de tuinbouw. En, zoals toen gebruikelijk, met een mapje onder de arm naar galeries, musea en culturele instanties.
Behalve de ontdekkingstocht die je als jong mens langzaam vormt, is ook de zoektocht naar een plek waar je jezelf kunt zijn, waar dat gewaardeerd wordt en waar bovendien getracht wordt daar op een commerciële wijze vorm aan te geven een lange weg, waarvan al doende pas blijkt of gedane stappen daadwerkelijk tot enig wederzijds succes leiden.
Relativeren is een groot goed in de kunstwereld die soms snoeihard kan zijn. Getoond worden zonder voorbehoud wellicht voor mij als maker nog belangrijker. Als iemand dat al dertig onafgebroken is blijven doen, voelt dat als thuiskomen.
Onbetaalbaar.