De aanzet voor dit stukje zit al dagen in mijn hoofd, maar sinds ik terug ben van vakantie kom ik geen meter vooruit. Meer dan ooit kost het moeite om mijn ritme te vinden. Een teken aan de wand, grijnst het therapeutisch duiveltje in mijn hoofd, je moet jezelf opnieuw uitvinden.

Hoezo opnieuw? En waarom zou ik? Dat ritme is meer dan dertig jaar oud, het is versmolten met wat ik doe en wat ik ben. Bij mij lopen leven en werk in elkaar over. Ik zou niet anders willen. Die versmelting brengt me de spaarzame momenten van geluk.

Maar nu dus even niet. Het ritme is zoek. Na 32 jaar. Moet ik me zorgen maken?

Op mijn bureau liggen twee exemplaren van Goed gerei, mijn zopas verschenen boek. Ze zijn besteld door een lezeres uit Maaseik. Ze stuurde me een enthousiaste mail en wil het boek cadeau doen aan vrienden. Ik ga haar de boeken persoonlijk brengen.

Mijn disbalans zal te maken hebben met Goed gerei: de emoties eromheen, de gelukkig goede reacties, de presentaties her en der, de interviews. Vaak gaat het over feit en fictie, in mijn bestaan geen tegenpolen maar elkaar aanvullende contrapunten. Zelf begin ik er ook over, om uit te leggen wat ik heb gedaan, en waarom. Dan denk ik: man, hou toch eens op met dat gewauwel over feit en fictie. Ze zijn niet uit elkaar te houden, alleen krankzinnigen (dixit Hugo Claus) denken dat het wel kan.

Zoals gebruikelijk als ratio en gevoel elkaar kwijt zijn, ga ik te rade bij mijn nogal fysiek ingestelde alter ego. Breng het lichaam maar eens goed aan de praat, luidt het advies, dan volgt de geest vanzelf.

Ik spring op mijn fiets en trap onder een ontluikende ochtendzon zo’n zestig kilometer weg. Op het binnenblad. In de buitenlucht blijkt er weinig mis met mijn cadans. Ik ben nog niet van huis of de gedachten dansen in pirouettes mijn hoofd binnen – voorafgegaan door tranen.

Tranen als ik denk aan Gianni, de juwelier. In het ristorante niet ver van mijn vakantieadres schuift hij twee keer per week aan om met zijn vrouw een pizza te eten. Ze drinken er een groot glas bier bij, af en toe praten we met elkaar. Over ditjes en datjes. Al jaren. Nu is hij dood, vertelt Pino, de pizzaiolo. Maagkanker. Afgelopen maart overleden. Hij zal 58, 59 zijn geweest.

Tranen als ik denk aan Har. Klasgenoot op de lagere school. “Veertig jaar heb ik geen boek aangeraakt,” vertelde hij me, “maar dat van jou las ik in één ruk uit.” Terwijl ik op mijn racefiets zit, rijdt hij – ernstig ziek – in een scootmobiel. Het was me liever geweest wanneer hij het een kutboek had gevonden, en die ellendige ziekte was weggebleven.

De dood is een manifestatie van het leven, staat ergens in Goed gerei, ze maakt het bestaan intenser. Ze zijn als handlangers die elkaar betekenis geven. Ook al kunnen de woorden, zelfs als je ze herplant en een tweede leven gunt, de diepte van die betekenis niet dempen, ondanks die machteloosheid brengen ze troost en bezieling.

Mijn laatste gedachte voor ik de Slingerberg opdraai, is dat ik niet zozeer zoek naar ritme maar naar een bestemming. Zoals het schrijven van een nieuw boek. Wil ik daar weer in volle gretigheid op af? Of ben ik op zoek naar verlossing?

Vragen, vragen, vragen. Er zijn nog heel wat tochtjes op het binnenblad nodig eer ik ze heb beantwoord.