Dan gaan alle 1400 slakken in de pan.

Na de lunch vraagt mijn vriend Giuseppe of ik het druk heb vandaag? Zonder het antwoord af te wachten zegt hij: “Wat denk je, kan er nog een glaasje wijn bij?”

Vijf minuten later lopen we naar boven, naar het hoogste punt van het dorp, naar een vierkante toren van travertijn. Meestal staat hij wit te glinsteren in de felle zon. Vandaag niet, het begint zelfs te miezeren.

De toren staat op een landgoed, de stalen toegangspoort is vergrendeld met een vuistdik hangslot. Boven de grendel is een gat waar Giuseppes hand net door kan. In één vloeiende beweging heeft hij de poort open, het hangslot blijft onaangeroerd.

Eigenlijk zijn er twee torens, de tweede ligt ietwat verscholen in het groen. De fundamenten zijn Etruskisch, wat boven de grond staat, is middeleeuws. Het landgoed wordt onderhouden door de 82-jarige Gigi, een vriend van Giuseppe. De eigenaar is een rijke advocaat uit Rome. Eind jaren negentig wilde Silvio Berlusconi het landgoed kopen, hij had er twee miljard lire voor over, maar de advocaat zei nee.

Hoe de geschiedenis ons lot bepaalt: als de advocaat ja had gezegd, hadden we hier nu niet gelopen.

Terwijl we richting toren lopen, begrijp ik pas waarom we hier zijn. Gisteravond, vlak voor de wedstrijd Engeland-Italië, is de achterruit van mijn auto ingeslagen. Toen ik Giuseppe vanochtend de schade liet zien, belde hij de commandant van de carabinieri. Te vroeg wellicht. Een paar uur later neemt hij wél op. Hij zit met vrienden te lunchen in een van de bijgebouwen van de toren. Kom gerust langs, zegt hij.

Boven treffen we zes mannen aan in te strakke polo’s, vijf vrouwen in joggingbroeken en drie zondags geklede kinderen, ze zitten aan een lange tafel. Verder een twee vierkante meter grote open haard met nagloeiende sintels, een oude koelkast, schappen vol wijn en spiritualia, een terrazzo wasbak en een krakkemikkig fornuis.

Midden op tafel staat een grote vierkanten pan met lumachi. Slakken.

Tuinman Gigi, zo blijkt, verzamelt door het jaar alle slakken die hij op het landgoed  aantreft. Hij doet ze in een soort volière en voedt ze – tot hij er op enig moment mee stopt. Dan maakt zijn vrouw ze schoon en verdwijnen ze in de pan, alle 1400, want zoveel zijn het er. Ze worden gekookt, uit hun schaal gehaald en ondergedompeld in een saus van tomaten, kruiden en panchetta, en dan één voor één terug gestopt in hun huisjes. Op de dag des oordeels, vandaag dus, gaat het geheel opnieuw in de saus, in de pan en op het vuur.

Wanneer we binnenkomen, is van die 1400 slakken nog en kwart over. Trots houden de mannen de pan omhoog. Een van hen is il commandante. Of we willen proeven? Wijn erbij? En o ja, er is ook nog pasta.

Omdat we al geluncht hebben, houden we het bij een glaasje wijn en een bord slakken. Mijn geheugen hapert: heb ik ooit lekkerder gegeten?

Giuseppe vertelt il commandante dat ik degene ben wiens auto vannacht is gemolesteerd. Zijn gezicht schuift onmiddellijk in de stand serieus. Terwijl hij omstandig zijn hoofd schudt, biedt hij zijn verontschuldigingen aan, hij zegt er nog net niet “namens de republiek Italië” bij. Dan  grijpt hij opnieuw in de bak met slakken en wrijft vergenoegd over zijn buik.

Geen van de aanwezigen rept van het WK. Behalve wanneer iemand vraagt wanneer Italië zijn tweede wedstrijd speelt. Giuseppe, een hartstochtelijk voetbalhater, tikt wat op zijn smartphone en zegt: woensdag. Met voorbedachten rade vraag ik: “En Nederland dan?” Ik denk dinsdag, zegt il commandante. En ter compensatie van de achterruit zegt hij: “Ik hoop op een finale Italië-Nederland”.

Ik knik, wat kan mij het schelen, en schep nog eens op.

WIDO SMEETS