Ik was hier al eens eerder. Ik was een jaar of zeven, denk ik. Nu sta ik er weer. Voor het voeteneinde van een massief houten bed in de kleur van verse boter. Voor de lila muren, de gesloten luiken die een uitzicht verhullen. Rieten stoeltjes, een rode sprei op het bed. Een waskom op het nachtkastje, een haarborstel, zeep, een handdoek.
Het is hartje zomer, het leven in de straten van Parijs trilt in de zon en ik kom thuis in een zaaltje van Museum d’Orsay. Ik sta voor De slaapkamer van Van Gogh.
Ik was nog jong was toen ik eenzelfde schilderij voor het eerst zag in het Van Gogh Museum, het voelt vertrouwd. De grote logge meubels stellen me gerust. Ze verwelkomen me als een trouwe vriend. In de tijd dat ik ze uit het oog verloren was, zijn ze precies zo blijven staan als ik me herinnerde.
Ik laat mijn ogen over de penseelvlakken dwalen, stel me opnieuw voor hoe het zou zijn om daar nu te liggen, in dat bed, nog geen tien kilometer van een frisse schuimende zee vandaan. Hoe de planken zouden kraken als ik op zou staan om me te wassen, en hoe ik dan de luiken zou openen. De zon en het geroezemoes van Arles binnen zou laten.
Als ik het zaaltje uitloop, kijk ik nog een keer over mijn schouder. Dag, trouwe vriend. Zo thuis.
HENDRICKJE VAN DIJK