Gerrit Valckenaers schreef een boek over de klassieke muziek in de 20ste eeuw, een tijdperk vol lawaai, passie en misverstand. WYNOLD VERWEIJ sprak met hem. ‘John Cage heeft ons geleerd om naar de wereld te kunnen luisteren alsof het muziek is.’
‘Igor Stravinsky heeft de meeste invloed op de 20ste-eeuwse muziekgeschiedenis gehad. Muzikaal is hij uniek wegens zijn ritmiek, gelaagde opbouw, gebruik van diverse genres, zijn capaciteit om veel invloeden op te zuigen. Daar staat zijn sympathie voor Mussolini tegenover, zijn gehaaidheid voor alles wat met geld te maken heeft, zijn geheime bankrekeningen.’
De relatie tussen de componist en zijn omgeving is de rode draad in het boek Tumult – De muziek van de twintigste eeuw in 32 meesterwerken van Gerrit Valckenaers. Hoewel het woord meesterwerken enigszins misleidend is; Le Tombeau de Couperin van Maurice Ravel en Canto Ostinato van Simeon ten Holt lijken eerder smaakmakers dan meesterwerken. Valckenaers, programmamaker bij de Vlaamse cultuurzender Klara en docent aan het Stedelijk Conservatorium van Hasselt, heeft zijn persoonlijke smaak laten meewegen.
Zelf heeft Gerrit Valckenaers (Mechelen, 1960) alleen het laatste kwart van die chaotische 20ste eeuw bewust meegemaakt; een eeuw waarin de muziek sterk werd beïnvloed door twee wereldoorlogen, sociale revoluties en culturele aardverschuivingen. Dmitri Sjostkakovitsj bijvoorbeeld kon pas vrijer gaan componeren na de dood van Stalin, Arnold Schönberg maakte zijn compositietechniek los van het hiërarchische tonale stelsel omdat hij had gezien hoe gezagsverhoudingen tot terreur konden leiden. En Maurice Ravel is als componist beïnvloed door zijn ervaring als ambulancier in oorlogstijd.
Valckenaers begint aan zijn boek met een longlist van meer dan vijftig werken. ‘Door terug te gaan naar 32, kon ik een laag dieper graven. Het zijn niet de 32 “belangrijkste” composities geworden, maar 32 wegen die bepalend zijn om de muziek van de 20ste eeuw te begrijpen.
Ondanks de lawaaiige complexiteit van de 20stee eeuw zijn er werken blijven bovendrijven waar je niet omheen kan, zoals Sacre du Printemps van Stravinsky, Sinfonia van Luciano Berio en 4’33” van John Cage.
Hoe komt het dat we in zowel de 20e als de 21e eeuw steeds bij John Cage uitkomen?
Valckenaers: ‘Cage is belangrijk omdat hij het luisteren naar de omgeving centraal stelde. Hij maakte de luisteraar medeverantwoordelijk. Cage stapte af van de rolverdeling waarbij de componist als zender, de luisteraar als ontvanger, en de musicus als een soort intermediair fungeren. Hij schakelde zijn ego uit en liet meer aan het toeval over, een vorm van nederigheid. De première van 4’33” – waar de musici gedurende 4 minuten en 33 seconden hun instrument niet aanraken – werd gebracht in een halfopen ruimte midden in de natuur. Cage heeft ons geleerd om naar de wereld te kunnen luisteren alsof het muziek is.’
Gedurende de 20ste eeuw werden ook andere tradities op de schop genomen, zoals de eis van tonaliteit. Valckenaers wijdt drie hoofdstukken aan componisten die traditionele tonaliteit wilden vervangen door semi-wiskundige formules: Arnold Schönberg, Anton Webern en Alban Berg.
Vanwaar die aandacht aan een compositiestijl die min of meer vergeten is?
‘Die methode kan niet los gezien worden van de Eerste Wereldoorlog. Na 1918 was men bang voor alles waar emotie een rol speelde, er ontstond behoefte aan muziek die intellectueel en beredeneerd was. Dat heeft niet lang geduurd, er werd nauwelijks publiek mee bereikt. Schönberg vond dat hij niet werd begrepen, het is niet geworden wat hij gedroomd had. Maar het is niet voor niets geweest, hij heeft ons gestimuleerd om vanaf een maagdelijk wit blad na te denken over nieuwe structuren. Daar plukken we nu nog de vruchten van.’
Het verschil tussen de intenties van de componist en de luisterervaring van de concertganger is een eeuwenoud wrijfpunt. Een voorbeeld is het Adagietto uit de vijfde symfonie van Gustav Mahler, dat vooral bekend werd door de lange, veertien minuten durende versie die als tranentrekker fungeerde in de film Dood in Venetië. De slepende melancholie in die film gaat voorbij aan het uitgangspunt van de componist: een liefdesverklaring aan Alma Schindler, compact (in zeven minuten) en levendig vertolkt onder leiding van Willem Mengelberg.
Mahler, maar ook Olivier Messiaen, Maurice Ravel, Igor Stravinsky en Kaija Saariaho hebben ieder op hun eigen manier een 20ste-eeuws stempel gedrukt met hun opvattingen over orkestratie.
Opvallend in Tumult is het hoofdstuk over de jazzmusicus Duke Ellington, die als geen ander in staat bleek om van een onbeduidend riedeltje iets beklijvends te maken. ‘Ik denk dat hij heel goed kon stelen’, zegt Valckenaers. ‘Hij kende zijn muzikanten zó goed dat hij wist: als ik die noot laat spelen door die ene muzikant op dat instrument, dan klinkt dat net een beetje bijzonder. Zijn orkestraties waren uniek: hij liet lage instrumenten hoge noten spelen en hoge liet hij lage spelen.’
Die creativiteit komt ook naar voren bij Brian Eno, een componist/maker die het niet moet hebben van zijn technisch vernuft, maar van zijn rijkdom aan ideeën, zijn ‘enovations’. ‘Je kan zoveel techniek hebben als je wilt, maar de kwaliteit van de ideeën geeft vaak de doorslag’, aldus Valckenaers.
De 32 muzikale smaakmakers in Tumult komen extra goed uit de verf omdat elk hoofdstuk is voorzien van een luistervriendelijke QR-code die naar uitgebreide playlists verwijst.
Gerrti Valckenaers, Tumult – De muziek van de twintigste eeuw in 32 meesterwerken. Met tekeningen van Lotte Vanhamel. Gent, Borgerhoff & Lamberigts, 2024