Uitgestrekte pleinen, brede lanen, ruim aangelegde parken. Hier en daar een trosje mensen, keuvelend, flanerend. Ginds een paard en wagen, een koetsier die spullen lost, een verdwaalde fietser. Maar vooral: wat een ruimte!
Gefotografeerde stadspanorama’s van rond 1900 laten zien hoe groot en leeg de publieke ruimte in die tijd was. Ze laten ook zien hoe schaamteloos die ruimte in de loop van de eeuw is geofferd aan de auto.
Op de korrelige zwartwit foto’s in Mijn Lwów, het boek waarin de Poolse schrijver Józef Wittlin (1896-1976) herinneringen ophaalt aan zijn jeugd, is het niet anders. Toen hij er naar school ging, heette de stad nog Lemberg en maakte deel uit van de etnische melting pot Oostenrijk-Hongarije. Na de Eerste Wereldoorlog kwam de stad als Pools uit de geopolitieke toverhoed en heette Lwów.
In 1945 werden de kaarten nog grondiger geschud, sindsdien heet de nu in Oekraïne gelegen stad Lviv. De stad, qua inwoners even groot als Amsterdam, kreeg vorige maand voor de zevende keer bezoek van een konvooi met de schrijvers Jaap Scholten en Tommy Wieringa en hun kompanen van Protect Ukraine om traumakits, helmen, kogelvrije vesten, medische spullen en terreinauto’s af te leveren.
Wittlin schreef Mijn Lwów vanuit zijn herinneringen – waar hij niet te veel vertrouwen in had. De ene keer komen ze als monsters naar de oppervlakte, schrijft hij, de andere keer ligt het gevaar van de zelfverheerlijking op de loer. ‘Er is geen groter bedrieger van de werkelijkheid dan het geheugen. Het vervalst alles: mensen, landschappen, gebeurtenissen.’ Het is nogal een disclaimer, op de eerste bladzijde van een boek dat gaat over persoonlijke herinneringen aan een stad.
Lemberg/Lwów was een multiculturele stad. In het interbellum waren er drie viceburgemeesters van verschillende etnische afkomst. Tot de nazi’s de stad overnamen en de joodse bewoners afvoerden. Na 1945 ging de omvolking door; nu waren het de Polen die werden gedeporteerd, door de Russen.
Wittlin, die al vóór de oorlog met zijn gezin naar de VS was gevlucht, zei met Mijn Lwów geen Baedeker-reisgids te willen schrijven. Het is intussen 1946, de stad van zijn jeugd is onherkenbaar veranderd. Uit zijn geheugen roept hij schrijvers en dichters in herinnering, beschrijft wijken, parken, tuinen, kathedralen, pleinen, begraafplaatsen en standbeelden. Herhaaldelijk zegt hij van de ‘stenen fauna’ over te willen gaan naar ‘de wezens van vlees en bloed’. Die zoektocht komt niet echt van de grond.
Wat niet wegneemt dat hij gaandeweg een paar fraaie portretten aflevert. Zoals dat van de joodse schrijver Ostap Orwin, die eigenlijk Katzenellenbogen heette, hij had Duitse wortels. ‘Hij was lang, breedgeschouderd, grijs, getaand, met borstelige wenkbrauwen en had een zwarte kozakkensnor. Alleen al zijn verschijning verlamde het canaille. Hij bekte politieagenten af die zijn identiteit wilden controleren als hij ’s nachts in de slaperige straten van Lwów luide dreigementen uitte aan het futurisme.’
Orwin had een dubbelganger in de stad, een ingenieur die Piotrowski heette en zich exact kleedde als hij. ‘Telkens wanneer beide dubbelgangers elkaar op straat passeerden, namen ze hun idiote zwarte hoed met brede rand af. Zo knikten ze elkaar jarenlang toe, hoewel ze elkaar volstrekt niet kenden.’
Wittlin benoemt ook ‘de allergewoonste vertegenwoordiger van de menselijke fauna van Lwów’: de straatjongen – die volgens hem ‘in de hele geciviliseerde en niet-geciviliseerde wereld bekend staat onder de Hongaarse naam batiar.’ Ik las het met verbazing én instemming: ook in het dorp waar ik opgroeide heette een straatvlegel een batiar, in ons dialect – wisten wij veel – verbasterd tot batje.
Wittlin schreef Mijn Lwów in New York nadat zes ongenadige oorlogsjaren de wereld onomkeerbaar hadden veranderd. De markante stadbewoners die hij had gekend waren er niet meer. Aan het eind van zijn boek wekt hij ze tot leven. Hij sluit de ogen en beschrijft een menigte van duizend schimmen, hij beschreef ze ook al in het eerste hoofdstuk. Hij hoort hun gelach maar herkent ze niet meer. Het zijn de doden van Lwów. ‘Ze zijn vervaagd in mijn geheugen, ze zijn met anderen samengevloeid, tot een vormeloze, zij het schilderachtige massa.’
Uit de menigte stijgt de geur van witte seringen op die hem zijn hele leven zal achtervolgen. Het zijn de doden die, causerend met de levenden, door de stad dwalen, elkaar een vuurtje vragend voor hun sigaret. De menigte zwelt aan – tot ze door de bereden politie uiteen wordt gedreven. De schimmen stuiven alle kanten op, maar komen gauw weer terug, flanerend over de Akademickastraat, tot aan het Stadstheater en terug.
Ononderbroken, heen en weer, tot aan het einde der dagen.

WIDO SMEETS

Ansichtkaart van het station van Lemberg/Lwów. foto uit boek

Akademickastraat, begin 20ste eeuw. foto uit boek

Józef Wittlin, Mijn Lwów. Amsterdam, Van Oorschot, 2024. protectukraine.nl