Paul Bogaers ging jarenlang plichtmatig naar z’n atelier – tot hij ermee kapte als kunstenaar. Zijn vriend Tom America zette zijn verhaal op de plaat. DIETER VAN DEN BERGH zocht het tweetal op. ‘Net als Icarus heb ik geprobeerd te vliegen. Dat bleek te hoog gegrepen.’ Tom America, zelfbenoemd randfiguur in de kunsten, stuurde een mail naar platenlabel Excelsior, bekend van onder meer Spinvis en Wende. Hij had er geen enkele verwachting bij. Toch hing even later platenbaas Ferry Roseboom...
aan de telefoon. ‘We moeten eens praten’. Driekwart jaar later ligt de cd Ja ik ben vastgelopen er. Het is een project met een raar soort energie, zegt America in zijn studio in Tilburg. ‘Het onderwerp is extreem bijzonder. Niemand loopt graag met zijn falen te koop. Je hebt het er niet over. Maar Paul vertelt er schaamteloos over, heroïsch bijna. En hij formuleert prachtig.’ Het begon met een telefoontje met Paul Bogaers, een bevriende kunstenaar, twee jaar geleden. ‘We kennen elkaar al lang, het ging over koetjes en kalfjes’. Tot Bogaers zich liet ontvallen dat hij ermee stopte. De dag erna belt America hem terug. ‘Mag ik je verhaal op muziek zetten?’ Paul Bogaers dus, in 1961 geboren in Tilburg en daar ook getogen. Als fotograaf, beeldend kunstenaar en schrijver trekt Bogaers vanaf de eeuwwisseling geregeld de aandacht met eigenzinnig en humorvol werk rond (gevonden) beeld- en tekstcollages. Hij exposeert in De Pont in Tilburg, in Foam in Amsterdam en Fomu in Antwerpen. Zijn werk is te zien op Paris Photo, zijn collageroman Onderlangs, waar hij vijftien jaar aan werkte, belandt op de longlist van de Libris Literatuurprijs. En daar blijft het bij. Zijn cv als kunstenaar is af. Bogaers is gestopt. ‘Ik ben lang bezig geweest dit onder ogen te zien, zegt hij in de studio van America. ‘Ik ging al jarenlang tegen beter weten in naar mijn atelier. Ik heb mezelf uitgeput. Het komt wel weer, denk je. Tot je beseft: het is gewoon op.’ Zijn vriend America heeft zijn verhaal verwerkt op het album Ja ik ben vastgelopen tot spraakcomposities, met gastrollen voor collega-kunstenaars Joost Conijn en Jos Houweling. ‘Het gaat altijd over succes, nooit over falen, zeker in deze tijd. Kunstenaars zijn net als ondernemers, ze blijven volhouden dat het goed gaat’ Mijn verhaal is persoonlijk en tegelijkertijd universeel, zegt Bogaers. ‘Het komt veel voor, maar het is een taboe om je erover uit te spreken. Het gaat altijd over succes, nooit over falen, zeker in deze tijd. Kunstenaars zijn net als ondernemers, ze blijven volhouden dat het goed gaat. Maar van de tien falen er negen.’ Bogaers voelde zich mislukt. Als het klopt dat iedereen zijn werk zo mooi vindt, dan is het toch raar dat er niets gebeurt? Op oud succes kun je blijkbaar niet teren. De hele kunstwereld kon hem gestolen worden, want wat stelt het nou eigenlijk allemaal voor? Hij geeft zelf het antwoord. ‘Buiten het kleine kunstkringetje: niks. Je bent afhankelijk van iets of iemand die er iets van vindt. Ik had geen enkele marktwaarde meer.’ America: ‘Heb ik ook niet. Maar dat is nog geen reden om….’ Maar hé, onderbreekt Bogaers hem, het was niet zo dat hij ineens bij de pakken was gaan neerzitten. Hij was altijd heel ambitieus; nu heeft hij de ambitie laten varen. ‘Ik maak dan misschien niks meer, maar ik leef nog. Net als Icarus heb ik geprobeerd te vliegen. Dat bleek te hoog gegrepen en is jammerlijk mislukt.’ Om aan de kost te komen werkt hij intussen als schoonmaker. ‘Ook mooi, toch?’ America heeft zijn vriend niet op andere gedachten proberen te brengen, maar betreurt zijn stap wel. ‘Ik ben een groot bewonderaar van Jan Schoonhoven, die eigenheid heb jij ook.’ America laat een sample van Bogaers horen met de tekst: Ik wil al heel mijn leven naar Amsterdam. ‘Dat is heel erg Schoonhoven. Dat raster. Je wil iets, en daar hou je je heel strak aan. Maar ga vooral door met appartementen schoonmaken, is ook niks op tegen hoor.’ Er volgt nog een sample, uit de compositie Hij kan alles: Ja het is me er een hoor, daar ken geen vrouw tegenop, zo goed kennie werken. De woorden komen van mevrouw De Greef uit Amsterdam, waar de teruggetreden kunstenaar de boel nu schoonhoudt. Nederland, Tilburg, 6 oktober 2025. Tom America en Paul Bogaers. foto John van Hamond Tom America (Heerlen 1949) brak in de jaren tachtig door als popmuzikant, met Sammie America’s Gasphetti, het ‘prima bandje’ dat vriend Henny Vrienten bezingt in Doe Maars Doris Day. Daarna ging hij verder met MAM, waar hij aanvankelijk new wave maakt en vervolgens pionierde met experimentele Nederlandstalige muziek. Uit die tijd stamt de cultklassieker Maternité, ook bekend als Boterham met kaas. Daarnaast verzamelt duizendpoot America (dialect)teksten van gewone mensen, en zet hij dichters en schrijvers als Tonnus Oosterhoff en Remco Campert op muziek, en laatst nog Delphine Lecompte. Heeft hij zelf ooit overwogen te stoppen als kunstenaar? ‘Nee, die twijfelstand ken ik niet. Ik blijf op deze planeet verbazingwekkende dingen zien waar ik iets mee moet. Maar net als Paul heb ook ik vaak het idee dat niemand echt zit te wachten op de dingen die ik doe. Rond 1994 heb ik een kantelpunt meegemaakt. Ik wilde geen popmuzikant meer zijn en ben toen aan een project over de dichter Jan Hanlo begonnen. Commerciële zelfmoord, maar ik vond mezelf wel opnieuw uit.’ In het verleden werkten Bogaers en America vaker samen, maar zo diep als nu zijn ze nooit gegaan. America: ‘Qua karakter en humeur zitten we dicht bij elkaar.’ Bogaers: ‘Nou ja, jij bent 100 procent blijmoedig en een katholiek, een corrupte weliswaar. Ik een sombere, strenge calvinist vol schuld- en zondebesef.’ Dat laatste is misschien wel de reden dat Bogaers vijf jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, de stad waar hij vastliep. ‘Ik heb me nooit thuis gevoeld in Tilburg. Ik ben geen katholiek, heb ook niks met carnaval. De omgeving hier is mistroostig, de sfeer verstikkend en er heerst een mentaliteit van niks. Doe maar iets, zet maar iets neer, of beter: sloop het maar weer. Er zijn nauwelijks pogingen geweest om er iets van te maken. Dat kun je van Amsterdam niet zeggen. Ik woon piepklein, maar wel meteen Amsterdamse School.’ America is het er totaal mee oneens. Toen hij in de jaren zeventig in Tilburg belandde, was hij meteen verkocht. Een verliefdheid die nooit meer wegging. ‘Ik ben hier een toerist en een allochtoon, maar de stad ontroert mij nog steeds: de taal, de mensen. Alleen al hoe ze ‘ja’ zeggen: jèh. De onderklasse is hier veel onrecht aangedaan ten bate van de hoge heren, die wél mooie huizen hebben in de buitenwijken. Ik kwam uit een goed middenstandsgezin in Zuid-Limburg, waar een gouden gloed hing; het leven is goed. Hier werden mensen vernederd en kort gehouden.’ Hoe dan ook, Bogaers is blij dat ie er weg is. Maar als hij nu geen kunstenaar meer is, wat is hij dan wel eigenlijk? Een vraag die hem een persoonlijke crisis opleverde. ‘Ik ben mijn hele leven kunstenaar geweest, daar was ik de hele dag mee bezig. Het was de spil waar alles om draaide. Die ben ik nu kwijt. Ik identificeer me niet met de baantjes die ik nu heb, hulp in de huishouding en een dag in de week coördinator bij een museum in Naarden. Maar ik ben gaan leven, gaan zijn. Als ik door de stad loop, dan is het niet per se ergens voor. Eerst zag ik het als een nederlaag, nu als een verworvenheid. Je kunt ook prima als niet-kunstenaar door het leven gaan.’
Dit artikel is alleen toegankelijk voor Zout-abonnees.
Log in als u al abonnee bent of
klik hier als u het wil worden.
Zout bestaat dankzij lezers zoals u. In 2025 zoeken wij 1200 abonnees. Sluit u nu aan!