Na een voorspoedige start als componist raakte Louis Andriessen eind jaren zestig in een artistieke crisis. Hij probeerde af te rekenen met het symfonieorkest, maar viel daarna in een gat. Hoe nu verder? 

Louis Andriessen is een stellige man. Stellig in zijn uitspraken, stellig in zijn muziek. Die combinatie oefent een grote aantrekkingskracht uit en leidt tot veel opdrachten uit het muziekleven. Hij heeft krachtige, heldere ideeën, die hij opgeruimd en energiek te lijf gaat en hij is pragmatisch in de verwezenlijking ervan: als iets linksom niet lukt, dan wel rechtsom.  

Die stevigheid ontbreekt opzettelijk in Hoe het is, het hoboconcert waarvoor de gemeente Amsterdam hem begin 1969 op instigatie van het Concertgebouworkest opdracht heeft gegeven, en waarin Andriessen een aardig geslaagde poging doet af te rekenen met het symfonieorkest. ‘Ik moet nog steeds dat hoboconcert afmaken’, schrijft hij voorjaar 1969 aan tante Annie, zijn voormalige pianolerares. ‘Het wordt een provocatie.’ Het Concertgebouworkest ontloopt de geplande vernedering, want nog op de avond van de Notenkrakeractie – op 17 november 1969 om 21.35 uur – stuurt hij een telegram dat hij het stuk terugtrekt. Ook solist Frans Brüggen weigert nog te concerteren met het orkest, waarop het bestuur hem (met succes) aanklaagt wegens contractbreuk. 

Louis Andriessen, ongeveer 15 jaar oud, met zijn ouders. foto familiearchief

Zo is de eer aan het Utrechts Symfonie Orkest om onder leiding van Paul Hupperts roemloos kopje onder te gaan in een gejengel van strijkers die op ontstemde ‘losse’ snaren zagen. Hoe het is (naar Samuel Beckett’s How it is) is volgens Andriessen een ‘verslag van de muzikale realiteit van dit ogenblik’. Dat wil zeggen: ‘Vóór elektronische improvisatoren en tegen het symfonieorkest.’ Die improvisatoren zijn Brüggen (op contrabasblokfluit) en zijn leerlingen Walter van Hauwe en Kees Boeke (op sopraanblokfluit), die met z’n drieën in een hoekje van het podium op de vloer zitten en geholpen door elektronische effecten een ‘oerkracht’ uitstralen. Recensent Franz Straatman herkent in het drietal ‘de hippe flierefluiters waar Amsterdam de afgelopen zomer vol mee zat’. Hij concludeert na afloop: ‘Je kunt het eens zijn met Andriessen of niet, maar erkend moet worden dat hij zeer exact en zonder in banaliteiten te vervallen in klanken uitdrukt wat hem bezielt.’ Dat de boodschap inderdaad is overgekomen blijkt ook uit de andere kritieken: J. Reichenfeld (Algemeen Handelsblad) signaleert ‘losgeslagen apathie’ en een ‘wat na-sidderende levensmoeheid’ bij het strijkorkest. Jac Kort (Trouw) is het met Andriessen eens ‘dat de muzikale realiteit op zo een moment allerbelabberdst’ is.

Andriessen heeft zijn statement gemaakt, maar toch laat hij zich nog een keer verleiden om voor orkest te schrijven: De negen symfonieën van Beethoven voor promenade orkest en ijscobel, dat het Holland Festival 1970 uitluidt tijdens een ‘Parodistisch fun-concert’. Heeft Andriessen een jaar eerder een elektronische collage van Von Karajans plaatopname van de Beethoven-symfonieën gesmeed, nu vervaardigt hij uit uiteenlopende Beethovenpartituren een twaalf minuten durende, opzwepende orkestpotpourri, waarin de overbekende noten steeds in een ander, kakelbont jasje verschijnen – het zijn hoorbaar de hoogtijdagen van popbandjes als Eksepsion, die klassieke stukken verpopulariseren. 

Ik was hard op weg die jongen te worden die altijd snel van die mooie elegante oplossingen weet aan te bieden’

De respons is zo overweldigend dat Andriessen met stomheid is geslagen. Wat voor hem in wezen een grote grap was, wordt met spontaan en oprecht enthousiasme onthaald. Hier is sprake van een groot misverstand. Het succes neemt een loopje met hem. En dan kan hij nog niet eens bevroeden dat hetzelfde stuk twintig jaar later weer zal opduiken als carnavalskraker. In 1998 toert het Limburgs Symfonie Orkest door het zuiden des lands en kondigt het stuk als volgt aan: ‘U hoeft niet te schrikke. De nege symphonieën van Ludwig zijn een beetje gekrompe, want in nege minute krijgt u ze allemaol te hore in e ‘nutsjel’ en aan het einde kunt u nog “An die Freude” meezinge. Ode aon ‘t plezeer en eder in zien eige taol. Dee Lewie wis ‘t wel!’ Van zijn zus Leen, al jaren ingeburgerd in het Venlose, krijgt ‘dee Lewie’ een dolkomisch verslag: ‘Er kwam zelfs een echt ouderwets ijskarretje op ’t toneel, dat ijsjes ging ronddelen. ’T werd een daverend succes, vooral door ’t meezingen op Alle Menschen werden Brüder.’ 

De goed geoliede componeerpraktijk van Andriessen komt met een schok tot stilstand. Wat wil hij met zijn leven? Wat wil hij met zijn muziek? Deze al langer sluimerende vraag wordt nu urgent. Hij zou de sociale kaders in de concertzaal willen doorbreken, zo heeft hij een jaar eerder al aan journalist Jan Haasbroek verkondigd: ‘Ik ben nog niet ver gekomen. De kloof tussen de verschillende muziekvormen bleek groter dan ik dacht. Ik zie het als volstrekt heilloos om weer een nieuw leuk avant-garde stuk te gaan maken voor vierhonderd notarissen en hun vrouwen. Dan zeggen de mensen: nou dan ga je toch pop maken, maar dan krijg ik vierduizend langharigen en dan worden er ook geen kaders doorbroken.’ 

Louis Andriessen: ‘Ik zie het als volstrekt heilloos om weer een nieuw leuk avant-garde stuk te gaan maken voor vierhonderd notarissen en hun vrouwen.’ foto Wim Ruigrok

Een antwoord op dit door veel jongeren gevoelde verlangen naar alternatieve, informele, genre-overstijgende manifestaties is het Inklusief Konsert op 25 mei 1970 in Frascati in Amsterdam, een gratis toegankelijke, tot half vijf ’s nachts durende marathon met barok, avant-garde, pop en jazz, waaraan ook Andriessen een bijdrage levert. Samen met Reinbert de Leeuw speelt hij op piano een collage van ‘de afschuwelijkste operafragmenten’ met tekst van J. Bernlef en een prijs voor wie de meeste citaten herkent. Het initiatief wordt goed ontvangen ook al merken de meeste kranten op dat het publiek wel degelijk exclusief is: ‘99 pct hip volk met een enkele duffe burger ertussen.’ De formule zal een vervolg krijgen in de STAMP-concerten (georganiseerd door Theo Loevendie), de RONDOM-concerten (Reinbert de Leeuw) en weer later de Nieuwjaarsconcerten van het Nederlands Blazers Ensemble.

In wezen zijn deze bonte, heterogene avonden vergelijkbaar met wat Andriessen op miniatuurschaal in zijn collages doet. Dat idee is nu uitgeput en hij weet het even niet meer. Wat aanbreekt zal hij naderhand betitelen als ‘het jaar op de bank’, waarin hij juist uithuiziger was dan ooit, maar inderdaad nauwelijks iets op papier kreeg. In februari van dat jaar vat hij de situatie nog eens goed samen in een interview met het Utrechts Nieuwsblad, dat signaleert dat Andriessen nog maar weinig in de publiciteit is. Hij antwoordt: ‘Het is waar, ik heb veel opdrachten afgezegd. Ik was hard op weg die jongen te worden die altijd snel van die mooie elegante oplossingen weet aan te bieden. Van die gelegenheidsstukjes. Van dat image wil ik wel af. Ik ging een beetje te veel mee met de welvaartsstroom. Daarom vind ik dat ik nou es een poosje moet nadenken. Je kunt er natuurlijk mooie woorden voor verzinnen als heroriëntatie en evaluatie, maar dat hoeft voor mij niet. Weet je wat het is, vorig jaar bij het slot van het Holland Festival heb ik even een glimp van het weergaloze succes gezien. (…) Ik ben toen heel hevig geschrokken. Ik heb mezelf voorgehouden dat ik de consequenties hieruit moest trekken. Of ik moest lekkere toffe muziek gaan maken, bijvoorbeeld pop, of ik moest zuiver experimentele research gaan uitvoeren, waar de honden geen brood van lusten.’

Dit licht bewerkte fragment komt uit Groots is de liefde, de biografie die Jacqueline Oskamp schreef over leven en werk van Louis Andriessen. Het boek verschijnt 28 mei bij Ambo | Anthos.

Louis Andriessen (1939-2021) geldt als Nederlands bekendste en radicaalste componist. Met het verpletterende stuk De Staat schreef hij in 1976 geschiedenis. Ook andere werken als De Materie en La Commediagingen de hele wereld over. Andriessen werd als nakomertje geboren in een familie van musici. Hij was een typisch kind van de jaren zestig: tégen de oorlog in Vietnam, vóór toegankelijke kunst, antiautoritair en vóór de vrije liefde. In zijn omgeving stond hij bekend als een slimme, geestige man, die nooit om een oneliner verlegen zit. 

ZOUT-medewerkster Jacqueline Oskamp (1964) ontvangt op 7 juni de Theo Bruins Prijs, een onderscheiding voor verdiensten voor de Nederlandse muziek. Volgens de jury belicht ze in haar schrijven ‘allerlei aspecten van Nederlandse muziek en de Nederlandse muziekpraktijk – en geeft die praktijk zo een stevige duw in de rug.’ Eerder werd de prijs toegekend aan Gerard Bouwhuis (pianist), Henk Heuvelmans (organisator), Wim Boerman (artistiek leider en dirigent) en Reinbert de Leeuw (dirigent).