Mounir Eddib beleefde dit jaar een droomstart als kunstenaar. Vers van de kunstacademie won hij prijzen en had een galeriepresentatie bij Art Brussel. JOEP VOSSEBELD sprak hem bij Z33 in Hasselt, waar Eddib zijn eerste solotentoonstelling heeft. ‘De eerste tekeningen die ik maakte, waren hiphoppers.’ Midden in de donkere tentoonstellingszaal staat een huisje met een puntdak. Het huis heeft geen ramen en geen deur, het is volledig bekleed met lood. Om het huis ligt een glimmend zwarte slotgracht. Het blijkt...
medicinale teer, de doordringende geur vult de ruimte. Een variant van dit werk toonde Mounir Eddib (Genk, 1995) bij zijn afstuderen aan de kunstacademie in Maastricht, vorig jaar, evenals een groot doek waarop een menselijke figuur lijkt te verdwijnen in een berkenboom. Op de achtergrond het silhouet van een mijnsteenberg; het doek omvat door een loden lijst. Mounir Eddib tussen een groep scholieren in Z33: ‘Het stoorde me dat het kunstenlandschap in Genk nog steeds een vrij witte bedoening is. Terwijl er in de stad 117 nationaliteiten wonen.’ foto Marleen Daniëls Het landschap en het mijnverleden van zijn geboorteplaats worden in het werk van Mounir Eddib vermengd met onzichtbare krachten. Kool, lood of tin zijn niet langer grondstoffen, maar substanties met een magische betekenis, die net als de teer bescherming kunnen bieden. Met zijn werk lijkt Eddib een nieuw hoofdstuk te openen in de lange traditie van landschapschilders in Genk. Niet langer is het romantische landschap of de industrie het onderwerp, maar het onzichtbare, het intieme en het mystieke: de gaten in het landschap, de onderbelichte rol die vrouwen speelden in het mijnverleden, de volksrituelen van etnische en islamitische minderheden. Toch blijkt het kunstenaarschap maar één van de manieren te zijn waarop Mounir Eddib graaft in het landschap van Genk. Hij spreekt vol vuur over zijn geboortestad, de dagelijkse problemen van de mensen hier, de door de politiek gemiste kansen – én hoe geweldig het is dat de mede door hem opgerichte kunstwerkplaats The Building sinds dit jaar een nieuwe plek heeft en nu ook financieel wordt ondersteund. Wat is The Building? ‘In het begin was het een artist-driven collectief in het voormalig gemeentehuis van Genk, pas sinds een paar jaar is het officieel een stichting. We beheren nu ook werkplekken voor opkomende makers in het oude Casino in Waterschei. The Building ontstond vanuit een gevoel van urgentie. Het stoorde me dat het kunstenlandschap hier nog steeds een vrij witte bedoening is, terwijl Genk een van de meest diverse steden van Vlaanderen is. Er wonen 117 nationaliteiten, mede door de geschiedenis van migratie, de mijnen en noem maar op. De laatste jaren is er veel geïnvesteerd, zoals in C-Mine en Thorpark…’ …en Manifesta in 2012, de reizende internationale kunstbiënnale. ‘Inderdaad, maar ook bijvoorbeeld in iemand als Daan Roosegaarde die voor 1 miljoen een installatie mocht komen bouwen, terwijl de lokale bevolking werd genegeerd. Er was nog steeds geen platform voor kunstenaars uit Genk, daarom begonnen we met The Building. Als een kritisch klankbord voor de stad.’ ‘Ik ben opgeleid als koeltechnieker en heb daarna in de bouw gewerkt. Pas op mijn 24ste ben ik naar de academie gegaan’ Dat was nog vóór de kunstacademie dat je hiermee begon? ‘Dat was inderdaad enkele jaren daarvoor. Ik ben opgeleid als koeltechnieker en heb daarna in de bouw gewerkt. Ik ben pas op mijn 24ste naar de academie gegaan.’ Maar je was al met kunst bezig? ‘Niet direct, ik kom uit een arbeidersgezin, maar ik ging om met mensen die creatief waren. Zo heb je in Genk een grote hiphopscene, dus de eerste tekeningen die ik maakte, waren hiphoppers. Toen vond ik al dat ik wat zou mogen tonen in C-mine, dat het ook ons gebouw zou moeten zijn. Als je die strijd vervolgens aangaat, leer je de keuzes die op politiek vlak worden gemaakt beter begrijpen. Maar je bent ergens ook naïef en die naïviteit zorgt ervoor dat je weerstand biedt en dat je de dingen bevraagt.’ Komt die weerstand dan vooral uit verbondenheid met de plek? ‘Ik woon op de Winterslagstraat, de langste straat van Genk, die reikt van de mijnsite van Winterslag (nu C-mine) tot aan het centrum. Ik woon in een oud mijnwerkershuisje met een grote eikenboom in de tuin, waarover de buurman regelmatig moppert omdat de blaadjes op zijn plastic grasmat vallen. Mijn grootvader heeft hier 25 jaar in de bodem gewerkt en hier ben ik geboren. Dit is het landschap waar ik actief ben en waarmee ik me verwant voel. Die verwantschap is een mengeling van trots en littekens, want Genk is ook een beetje een litteken. De steenkool is uit de grond geput en wat we vandaag nog zien zijn vooral bergen met afval. Door die verwantschap voel ik me ergens verantwoordelijk voor deze plek, daarmee komt ook een kritische houding. Het is je achtertuin en je kijkt met een kritisch oog naar wat daar gebeurt.’ En het raakt je als daar de verkeerde dingen gebeuren? ‘Dat raakt me ja, want Genk heeft hele grote uitdagingen. Eén op vijf inwoners leeft in kansarmoede. Er is een grote uitstroom aan jongeren die geen diploma hebben. De gemiddelde lonen liggen een stuk lager dan in andere steden in Vlaanderen. Het is echt een bubbel en hoe doorbreek je dat? Ik vind dat er in de culturele sector nog heel wat kansen liggen om op te pakken, om de lijm te vormen in de samenleving.’ Hoe probeert The Building dat te lijmen? ‘Voor ons was het een voortdurend proces van aandringen, lobbyen en aantonen hoeveel lokaal talent er is. Tussendoor hebben we grassroots tentoonstellingen georganiseerd om deuren proberen te openen. Uiteindelijk kwam in 2023 de vraag of we tijdelijk het programma van C-mine wilden overnemen. Zichtbaarheid is cruciaal: wie wordt gezien? In Genk zijn veel makers, weinig podia en veel leegstand. In C-Mine organiseerden we daarom The Age of Us, met twintig lokale makers. Gevestigde kunstenaars, studenten, autodidacten en mensen met een beperking werkten samen – verschillen die juist verrijkend waren. Velen maken nog steeds deel uit van The Building.’ Het klinkt alsof je trotser bent op het collectief dan op je eigen kunstpraktijk… ‘Ja, dat klopt wel. Natuurlijk ben ik ook trots op het werk dat ik maak, maar daar zit ergens een zekere vanzelfsprekendheid in. Tekenen en schilderen horen bij mijn dagelijkse routine, het werk verandert ook steeds weer. Wie weet wat ik over 10 jaar maak? Maar zo’n collectief, dat is iets gezamenlijks dat je neerzet. Dat is vaak ingewikkeld, maar daardoor wel enorm waardevol.’ Vanuit de dynamiek van zo’n collectief moet je je op een kunstacademie opeens vier jaar lang op je eigen werk richten? ‘De opdrachten die je krijgt gaan inderdaad vaak over jezelf. Eén daarvan kan ik me nog goed herinneren. Je moest op zoek gaan naar een oude foto van je ouderlijk huis. Je moest dan uitzoeken welk standpunt de fotograaf had genomen en die foto opnieuw maken. Dan begin je na te denken over keuzes in materiaal, over het verhaal dat je wil vertellen. Je graaft in je eigen geschiedenis en dat is ook een manier om je te verhouden tot de wereld rondom je. De samenleving waarin je leeft en waarom die zo geworden is.’ En zo kwam Genk en het landschap ook in jouw werk terecht? ‘Soms door zelfs letterlijk het landschap erin te verwerken, zoals het gruis van de steenbergen. Ook die opdracht van dat huis blijft ergens terugkomen. Ik gebruik geregeld archiefbeelden in mijn werk en dan kom ik prachtige foto’s tegen van ingenieurswoningen in Genk. Mensen die er een “belangrijke” rol vervulden waren heel zichtbaar, zowel zij als hun huizen werden geportretteerd. Ik heb in die archieven nog geen mijnwerkershuis gezien dat geïsoleerd op de foto staat. Als ze al op de foto staan, dan is het in de achtergrond van iets anders. Daar heb je de zichtbaarheid weer: wie wordt er gezien?’ Het werk van Mounir Eddib is t/m 14.12 te zien bij Z33 in Hasselt en t/m 1.04 in zowel Stedelijk Museum Schiedam als Buitenplaats Kasteel Wijlre.
Dit artikel is alleen toegankelijk voor Zout-abonnees.
Log in als u al abonnee bent of
klik hier als u het wil worden.
Zout bestaat dankzij lezers zoals u. In 2025 zoeken wij 1200 abonnees. Sluit u nu aan!