Punkie is tien jaar en heeft zijn eigen literaire pseudoniem. Hij vindt het zonde. Liever zou hij beroemd zijn in zijn echte leven, dat van hotels bij Monopoly, bagger op YouTube en wilde voetbaldromen. Helaas kennen de meeste mensen Punkie alleen omdat ik over hem schrijf. Nog goed dat ík het schrijf, want zélf schrijft hij zo weinig mogelijk. Hatelijk tijdverlies dat het is, net zoals lezen.
Godverdomse boeken! Hij spuwt en stampt op zinnen van álle aard. Zijn zwarte ogen schieten alle kanten op, zo kwaad wordt hij van de verplichte leesnummertjes. Soms heeft Punkie gelijk. Die educatieve rotzooi slaat ook nergens op. Het gaat over saaie jongetjes die bij hun grootmoeder gaan logeren en bang zijn in het donker. (‘Bange Rik’. Zucht.) Of het gaat over papa die op de sofa ligt terwijl mama op taterweekend is met haar vriendinnen. (‘Snel opruimen!’ Snurk.)
Je moet ons samen aan de keukentafel zien zitten, hij met alle weerstand die hij in zich heeft en ik met het pedagogische zwijgen dat ik kan opbrengen. Als ik mijn ogen uit wanhoop dichtknijp, zie ik een kachel die brandt en brandt en brandt. Sommige schrijfwerken hebben géén respect voor hun lezers. Ze eisen alleen maar tijd en moeite op voor zichzelf.
‘Is er nog wat gebeurd?’, vraagt Punkie. ‘Vertel als er nog wat gebeurt’
Oh, ik word woest van die neuzelaars met hun Microsoft tekstverwerkers, ergens in de Vlaanders. Gelukkig lopen de dagen iedere avond vanzelf af. Dan lig ik in het donker onder het bed van Punkie. Het lampje van de e-reader knippert. De letters komen tevoorschijn. Kerkhofblommenstraat van Lara Taveirne. Mauk van Jan Vantoortelboom. En veel eerder nog Het geminachte kind, van Guus Kuijer. ‘Is er nog wat gebeurd?’, vraagt Punkie. ‘Vertel als er nog wat gebeurt.’
Ik lees Sneeuw, hond, voet van Claudio Morandini. Het is een dun boek over een man die niet van mensen houdt. Er gebeurt weinig. De zinnen zijn kort. Adelmo Farandola komt alleen van zijn berg af om boodschappen te doen. Er steekt een mensenvoet uit de sneeuw. Ik moet hardop voorlezen. Adelmo Farandola fantaseert over hoe hij het dorp in brand gaat steken. Hij kaffert wandelaars uit, stroopt hertjes van de alp, liegt tegen de jachtopziener en schopt zijn hond.
Het beest is, zoals alle honden, duizend jaar gefokt om trouw te blijven aan een baas. Zou Punkie het voelen? De gelijkenis? Sommige zinnen sla ik toch maar over. Jongetjes van tien hebben veel slaap nodig. Maar Punkie is overtuigd. Hij wil weten wat er op de berg gebeurt. De man en de hond hebben honger. De wintervoorraad is op. Kraaien pikken in de voet die langzaam zwart wordt. In de berghut wordt van ellende papier gegeten.
Het verhaal heeft geen mooi einde, iets met een grot, een steen en die arme hond. Ik lees in mijn eentje verder. Punkie heeft zich overgegeven, eerst aan het venijn van de roman uit Italië, daarna aan de vermoeidheid van zijn eigen leven. En ik houd intussen de wacht bij zijn literaire pseudoniem.