Onderweg met een hulpkonvooi met goederen naar Kyiv deed schrijver Tommy Wieringa het stadje Brody aan, in het westen van Oekraïne. Met een plaquette van geborsteld messing onder de arm – hij beschrijft het in een column in De Volkskrant – liep hij naar het geboortehuis van Joseph Roth. De tekst op de plaquette: ‘Hier, in een verdwenen huis op de binnenplaats achter deze steeg, werd in 1894 Joseph Roth geboren, een van de grootste schrijvers van de 20ste eeuw.’
De laatste schroef zat amper vast toen een uit de kluiten gewassen Oekraïner hem erop wees dat hij aan het verkeerde adres was. ‘Joseph Roth is in de stationsbuurt geboren en niet hier. Jullie brengen mythes naar Brody, niet de waarheid’, sprak de man. Die geen betonvlechter bleek, zoals Wieringa vermoedde, maar directeur van een museum in Brody.
Een gravure met tekst en uitleg is wat anders dan een straatnaambord. Toch moest ik meteen denken aan de L.P. Boonstraat in Veldwezelt, een Belgisch grensplaatsje ten westen van Maastricht. In 2005 haalde de plaatselijke heemkundevereniging het gemeentebestuur over de schrijver te eren door een weggetje langs het Albertkanaal naar hem te noemen.
Louis Paul Boon (1912-1979) moest zijn eerste boek nog publiceren toen hij in 1939 werd opgeroepen om zijn vaderland te helpen verdedigen tegen de Duitsers. Op 10 mei 1940 werd hij met zijn kameraden van het Tweede Regiment Carabiniers naar Veldwezelt gedirigeerd om bij het Albertkanaal de Duitse inval te weerstaan. Maar de oorlogsmachine van de nazi’s was niet te stoppen. Het dorp werd stukgeschoten, veertig burgers en 115 Belgische soldaten kwamen om het leven. Zeven jaar later verscheen Boons Mijn kleine oorlog, een 140 bladzijden dik meesterwerk.
In 2010 schreef ik een stuk over die meidagen in 1940, over nietsvermoedende Belgische soldaten die naar de brug bij Briegden marcheerden, grappend dat het wel weer vals alarm zou zijn. Het werden de vreselijkste uren van hun leven.
Daar, in Veldwezelt, sprak ik met een van de laatste overlevenden die zich de Duitse gruwelen nog voor de geest kon halen: de 81-jarige Anny Biesmans-Jorissen, jongste uit een gezin van 17 kinderen. In Mijn kleine oorlog ligt ze aan flarden geschoten in een café. Even verderop lagen twee dode Duitsers, ‘net of ze zich een stuk in hun vijs gedronken hadden’, zei een van Boons kameraden.
Zo is het dus niet gegaan, Anny was met haar vader op de vlucht geslagen. Dat van die twee dode soldaten klopt evenmin. Mijn kleine oorlog gaat minder over de gruwelijkheden die Boon meemaakte dan over de traumatische stoornis die hij eraan overhield. Feit en fictie gaan daarbij hand in hand. Toch had Anny Biesmans het boek met ontzag gelezen. ‘Als ze er geen fantasie bij doen, dan hebt ge niks aan zo’n boek.’
Nadat ik heb gelezen over Tommy Wieringa en zijn Oekraïense belevenissen met de Roth-plaquette, rijd ik naar Veldwezelt. De na de oorlog herbouwde brug bij Briegden is in 2012 gesloopt vanwege de verbreding van het Albertkanaal. De stalen nieuwbouw met zijn imposante bogen kleurt ton sur ton met de strakblauwe lucht erachter. Het jaagpad naast het kanaal is vervangen door een geasfalteerd fietspad richting Hasselt.
Het bord van de L.P. Boonstraat heeft bij de werkzaamheden moeten wijken en is niet meer teruggeplaatst. Wel staat er een metalen plaquette met daarop de geschiedenis van de plek. Afgesloten met het citaat uit Mijn kleine oorlog over de jonge Anny, die niet dood was, en de twee Duitse soldaten, die daar nooit hebben gelegen.
Terug thuis vertel ik erover aan een dierbare vriendin, schrijfster bovendien. ‘Ist scheißegal ob was stimmt oder nicht, ob es hier oder dort war’, antwoordt ze. ‘Am Ende wollen wir Geschichten.’
WIDO SMEETS