WIDO SMEETS zit in een bus die te water raakt en krijgt een lesje antropologie. ‘Er rijden auto’s die Picasso heten, en treinstellen met het hoofd van Gé Reinders.’

Sinds deze zomer ben ik in de ban van Selene, godin van de dageraad. In dagdromen zie ik haar voor me zoals op de 2500 jaar oude afbeeldingen, op een voertuig, twee paarden ervoor, ergens tussen hemel en aarde. Zonder interesse in wat daar beneden gebeurt. Goden kunnen zich dat permitteren. Wat een voorrecht.

In mijn slaap droom ik zelden. Die ene uitzondering, van een paar weken geleden: ik zit in een luxe touringcar, alles erop en eraan en erin. Voor ons rijdt een auto die bij een flauwe maar lang aanhoudende bocht langzaam van de weg schuift, een paar keer zijdelings over de kop gaat en uit het zicht verdwijnt. Terwijl we het vanuit de bus zien gebeuren, rijden wij rechtdoor de berm in, over het vlakke, glimmende grasland richting water. Niet de Maas, gedroomde rivieren hebben geen naam. We kijken verdwaasd naar buiten en zien aan het stijgende waterpeil dat we zinken. Doodstil wachten we op instructies van de chauffeur – die niet komen. Als verlamd zit hij op zijn zacht verende stoel en staart voor zich uit. 

Ik hecht weinig waarde aan dromen. Maar nu ik er eindelijk zelf een had gescoord, ging ik op zoek naar betekenis. De zinkende bus, stelde ik me voor, was Nederland – of Europa, kies maar. De verlamde bestuurder, de afwachtende passagiers… Deze metafoor hoef ik niet meer uit te leggen, toch?

Een sprongetje nu. Gezien mijn technisch onbenul lees ik geen autorecensies – behalve die van Bas van Putten in NRC. Hij schrijft ook heerlijke stukken over klassieke muziek, maar zijn autorecensies zijn buiten categorie. Over de Xpeng G6 bijvoorbeeld, een mij onbekend voertuig, schreef hij: ‘China hecht niet aan identiteit. Het wil een marktconform product dat ook uiterlijk een verkoopbare wereldtaal spreekt. Nieuwe generaties Europeanen vinden het vast prima. Die hechten ook minder aan signatuur nu ze zelf steeds slechter weten wie ze zijn, al roepen ze harder dan ooit van wel. Het identitaire vacuüm van dit soort auto’s schept een band.’

Dit is geen autorubriek, dit is cultuurkritiek. Over het bestuurdersgemak merkt hij op: ‘Je krijgt met bakken luxe en een doorgaans logische bediening alles wat je nodig hebt. Onverwacht voordeel van de digitale binnenspiegel, die ik doorgaans irritant vind maar in de G6 uitstekend werkt, is dat je je eigen irritante kop er niet in ziet.’

Chinezen hechten niet aan identiteit, Europeanen des te meer – ook al weten we dat dat slecht afloopt. Er rijden auto’s die Picasso heten en treinstellen met het hoofd van Gé Reinders, er is een telescoop die Einstein heet. Zonder de romantiek van vroeger pikken de mensen het niet.

Maar zoals een oorlog behalve ellende ook nieuwe vindingen voortbrengt, levert een clash van tegen elkaar uitgespeelde identiteiten nieuwe inzichten op. Een Italiaanse vriendin schreef me over een Chinese collega die haar had uitgelegd dat stilte in zijn cultuur een uiting is van behoefte aan sociale bescherming. Als je met rust gelaten wil worden, zwijg je. Of trek je je terug. Ze maakte de vergelijking met het dialect in haar dorp. Een dialect vormt de sleutel tot toegang en acceptatie in een lokale gemeenschap. De observatie die ze daaraan koppelde was nieuw voor me: het dialect heeft zich ontwikkeld tot schild tegen nieuwe vormen van modern kolonialisme. 

Dialect als schild tegen modern kolonialisme. Denk daar maar eens over na.