Na alle retoriek over de culturele lente moet nu de Internationale Bau Ausstellung nieuwe impulsen verschaffen aan Heerlen. “Elke keer als ik kreeft zat te eten na een opening bij Schunck dacht ik: dit zal wel niet eeuwigdurend zijn.”
Heerlen is op zijn mooist tijdens Cultura Nova. De stad bruist van de bedrijvigheid, ze blaakt van zelfvertrouwen. Bij de laatste editie van het cultuurfestival ging er nog een extra blokje op het vuur. In de spiegeltent op het Schouwburgplein ging burgemeester Paul Depla voor in de jaarlijkse dienst voor daadkrachtige Heerlenaren die hun stad verder willen helpen in de vaart der volkeren. Depla parafraseerde John F. Kennedy: “Vraag niet wat je stad voor jou kan doen, vraag wat jij voor je stad kan doen”. De sfeer was hoopvol en vastberaden.
Daar was alle reden toe. Die avond, 1 oktober 2013, werd definitief de weg vrijgemaakt voor de IBA, de Internationale Bau Ausstellung, een uit Duitsland overgewaaide formule die economisch zwakke steden en regio’s via een over diverse jaren uitgesmeerd investeringsprogramma van nieuwe impulsen voorziet. De IBA is bestemd voor heel Parkstad, de 250.000 inwoners tellende agglomeratie die Heerlen en de omringende gemeente omvat. En ja, Parkstad kan wel een impuls gebruiken, met de om zich heen grijpende krimp en de hoge werkeloosheid.
Veertig jaar na het sluiten van de laatste steenkolenmijn, de Oranje Nassau-3, heeft Heerlen zich nog steeds niet opnieuw uitgevonden. “In deze stad hebben kerk en staat lang de dienst uitgemaakt. Aan echte ondernemerszin heeft het altijd een beetje ontbroken”, zegt Maurice Hermans (39). Als directeur van Bètawerk, bureau voor webdesign, strategie en communicatie heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de komst van de IBA naar Heerlen. Eerdere initiatieven als Operatie Hartslag (stadsbreed ingrijpen tegen criminaliteit en drugsoverlast) en het Maankwartier (de herinrichting van het stationsgebied) kwamen vanuit Heerlen zelf, legt hij uit. “De IBA moet mensen verbinden, kwaliteit toevoegen en ideeën uit de eigen boezem bestendigen.”
De stad kreeg een eerste impuls toen architecten Wiel Arets en Jo Coenen, van Heerlense komaf maar in de jaren tachtig ‘geëmigreerd’ naar Maastricht, de opdracht kregen om het Glaspaleis te renoveren. Het verloederde gebouw, in de jaren dertig gebouwd als parel van het modernistische Heerlen maar inmiddels symbool van de teloorgang van de stad, werd op het nippertje gereed van de sloop. De renovatie werd gevierd als een ommekeer. Was opdrachtgever Peter Schunck in de jaren dertig niet de zakenman die met veel lef en ondernemersgeest Heerlen uit de dorpsluiers had gekregen? Nu was er een andere zoon van de stad, Stijn Huijts, die als nieuwe directeur van het tot cultuurtempel omgeturnde Glaspaleis het lef had om de naam van Schunck weer aan de gevel te plakken. Het was meer dan window dressing. De naam Schunck moest ook de dynamiek en het gevoel voor urgentie terug brengen. Hei brennt de lamp, heet dat in mijnwerkersjargon: Schunck moest de dynamo zijn om het licht in Heerlen weer aan te krijgen.
Twee jaar geleden verkaste Huijts naar het Bonnefantenmuseum in Maastricht. De gemeente verordonneerde een pittige bezuinigingsopdracht aan opvolger Christie Arends. Sindsdien hapert de Schunck-dynamo. Arends zit al maanden ziek thuis, niemand verwacht dat ze terugkeert. Sinds de gemeente ex-makelaar Kor Bonnema als interim-directeur heeft binnengehaald om orde op zaken te stellen, moet de Heerlense culturele lente moet vooral hebben van Cultura Nova en het Parkstad Limburg Theater. “Ach”, zegt Maurice Hermans, “elke keer als ik kreeft zat te eten na een opening bij Schunck, dacht ik: dit zal wel niet eeuwigdurend zijn. Maar dat het zo snel zou imploderen heeft me toch verbaasd. Het komt wel goed hoor, zolang de focus maar ligt op ondernemerschap.”
De zogenaamde krimp in Parkstad is inmiddels ontdaan van zijn negatieve klank. Een nadeel wordt omgebogen tot voordeel. Zonder krimp zou de IBA nooit op de politieke agenda zijn verschenen. Zonder krimp ook geen C-Mill, economische broedplaats nieuwe vormen van ondernemerschap tot wasdom komen.
Op het visitekaartje van Geerd Simonis staat niet dat hij er directeur is. Ooit was hij een snelle vastgoed-jongen. Hij vertrok als directeur bij makelaar Stienstra om vervolgens op zijn bek te gaan met Charly’s Bazaar in Heerlen, een soort kashba voor kleine ondernemers. In 2008, een jaar na de start, waren ze met zestig, een jaar later was over en sluiten.
Inmiddels had Simonis met zijn toenmalige compagnon Norbert Janssens voor tien miljoen het voormalige Philips-complex: 43.000 vierkante meter bedrijfsruimte op vijftien hectare waarvan ruim de helft leegstond.
Anno 2014 heeft C-Mill een bezettingsgraad van 92 procent, zitten er zo’n negentig huurders van divers pluimage met in totaal achthonderd mensen in dienst. “Van de crisis heb ik weinig last”, zegt Simonis in het C-Mill-restaurant waar zijn vrouw Wilma in de bediening loopt. “Laatst werd ik uitgenodigd bij een aantal collega’s van vroeger, vastgoedjongens. Die wilden weten wat de actuele waarde van C-Mill is en wanneer
ik de boel met winst zou doorverkopen. En vooral wat mijn truc was.”
Meer dan aan winst maken en doorverkopen dacht Simonis aan de toekomst van zijn drie zonen. Elf, veertien en zestien zijn ze. En ze groeien op in een regio die geteisterd wordt
door krimp en vergrijzing. “Ik wilde een vuurtje aanstoken, eennieuwe broedplaats creëren voor Parkstad. Ik vind dat iedereen een verplichting heeft naar zijn omgeving. Je kunt én een goede boterham verdienen én iets betekenen voor je stad. Mijn ex-collega’s snappen het nog steeds niet. Die denken dat na de crisis alles gewoon doorgaat. Dat is zo van het oude denken. Mensen vragen niet om gebouwen, ze vragen om service en dienstverlening. Ik noem mezelf een bedrijvenhotelier. Ik weet wat de bedrijven die hier zitten nodig hebben. Ik breng ze met elkaar in contact, ik help ze met van alles en nog wat. Je hebt gewoon een local guy nodig die twee straten om de hoek woont en met zijn team leven in de brouwerij brengt. Het is echt geen rocket science. Praat met mensen en doe er wat mee, dat is mijn truc. ‘Fuck off zeggen ze dan, is het dat?’ Ja, dat is het.”
Simonis wordt inmiddels van alle kanten gevraagd om zijn kennis en ervaringen te delen. In Heerlen zelf, bij het Bèta-huis en Carbon6 bijvoorbeeld, maar ook bij C-mine crib in Genk en Venlo Greenpark. Daarnaast is hij, als voorzitter van de Parkstad-ondernemers, een van de kartrekkers van de IBA. “Heerlen ontwikkelt zich an sich niet verkeerd maar de oude wegen zijn niet meer de goede. Het Maankwartier, de herontwikkeling van het stationsgebied, vind ik nou typisch een oud plan. De opgave was een verbinding te maken tussen de voor- en achterkant van het station. Dan halen ze er een kunstenaar bij die de vrijheid krijgt om er een soort kasteel te ontwerpen. De gemeente vindt het kasteel mooi en dat was het dan. De vraag is of dat het is wat Heerlen nodig heeft. Het kasteel zal best mooi worden hoor, maar het was niet de vraag. De vraag was een logistieke operatie. Om het geheel te bekostigen moeten er kantoren, een hotel en appartementen bijkomen. Puur opportunisme. Heerlen krijgt er straks meer dan vijftigduizend vierkante meter winkelruimte bij. De concurrentie met internetshops is moordend, en wat doet Heerlen? In plaats van dat we bestaande leegstand op een creatieve manier invullen, bouwen we nog meer winkels en kantoren. Van mij mag de wethouder die Maankwartier stillegt, een standbeeld krijgen. Maar ik vrees dat die eerder gekeeld gaat worden.”
En de culturele lente die in Heerlen intrad toen Stijn Huijts naar Schunck kwam, hoe zit het daar mee? Zowel Maurice Hermans als Geerd Simonis spreekt de vrees uit dat het om de lente zelf te doen was, en niet om het vervolg. Simonis: “Die lente is heel belangrijk, maar er moet wel een economische zomer op volgen, anders is het voor niets geweest. De culturele evenementen en instellingen in Heerlen zijn top, ik hoop dat ze ertoe bijdragen dat Heerlenaren trotser en positiever zijn over hun stad. Maar de beloofde boost mag onderhand wel eens komen.”
Volgens Simonis is Parkstad vooral een plek waar je dingen kunt uitproberen. “In Maastricht moet het allemaal goud zijn, hier mag het fout gaan. Laten we wel wezen: steden onderscheiden zich nog nauwelijks van elkaar. Het gaat om the way of thinking. Ik krijg hier mensen binnen met fantastische ideeën die een plek nodig hebben om ze tot ontwikkeling te brengen. Als ze me weten te overtuigen, mogen ze hier gratis zitten en mogelijkheden creëren tot ik een huurder vind. Het gaat niet altijd om geld. Dit is ook een georganiseerde aanrommelplek. Ik wil C-Mill niet tot lichtend voorbeeld verheffen, maar de overheid zou op dat vlak wat meer mogen doen. Het ambtelijk apparaat is traag en log. Als ik een idee heb, ben ik over twee maanden met de uitvoering bezig. Bij de gemeente zijn ze er dan nog over na aan het denken. Misschien is het systeem niet fit genoeg meer.”
Simonis en Hermans verwachten beiden veel van de IBA omdat zo projecten kunnen ontstaan die niet gefrustreerd gaan worden door bestaande regelgeving of politieke stellingnames. “Vanuit die Ausnahmezustand”, zegt Hermans, “kan Heerlen het heft weer in eigen handen nemen.”