De beste keramische ovens ter wereld staan in Oisterwijk, waar in de werkplaats van Sundaymorning@ekwc het oude pottenbakkersimago vakkundig aan diggelen is geslagen. Intussen komt de expertise van buiten Europa, zegt directeur Ranti Tjan tegen EDO DIJKSTERHUIS. “De vraag is: hoe gaan we om met onze kennis en hoe geven we die door?”
Gewoon een wandje keramische tegels maken. Dat was het plan waarmee Marien Schouten rond de eeuwwisseling bij het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC) aanklopte. De tegels leken hem een aardige ondergrond voor de abstracte schilderijen die hij toentertijd maakte. Er bleek echter niets ‘gewoons’ te zijn aan het vervaardigen van plakken gebakken klei met groen koperglazuur.
Dagenlang experimenteerde Schouten met verschillende varianten glazuur. En de klei bleek weerbarstiger dan gedacht: du moment dat hij een boetserende vinger in het materiaal zette, riep dat een figuratief effect op. Maar na aanvankelijk verzet omarmde Schouten de figuratie en dompelde hij zich er zelfs in onder. In de vijftien jaar die volgden, maakte hij vooral keramische koppen. Pas sinds een paar jaar is hij weer voorzichtig gaan schilderen.
Een verblijf in het EKWC kan ingrijpende gevolgen hebben voor een kunstenaarscarrière, daarin staat Schouten niet alleen. Een drie maanden durende residentie pakt vaak uit als een artistieke snelkookpan, een periode die het bestaan vernauwt tot oventemperaturen, mallen, lusters en mengverhoudingen. Kunstenaars omschrijven hun verblijf bij EKWC als een roestoestand die wordt ondergaan in opperste concentratie en de afsluiting ervan als een ontlading die eigenlijk altijd net te vroeg komt.
Het EKWC ademt de sfeer van een werkplaats waar mensen in bestofte overalls lopen te sjouwen met grote sculpturen. Her en der staan mislukte probeersels, vaak met stookschema’s ernaast. Het machinepark is indrukwekkend, de ovens het onbetwiste middelpunt. Een beetje achteraf zit een kunstenaar uit te blazen met een biertje. Hij neemt felicitaties van collega’s in ontvangst; die ochtend is een groot beeld van hem uit de oven gekomen. Altijd een nerveus moment – de tien procent krimp die klei ondergaat bij drogen en bakken kan grillig en soms desastreus uitpakken – maar hij kan weer rustig ademhalen. Met een waarderend klopje op het eindproduct stapt hij richting de gemeenschappelijke keuken, misschien wel de enige plek hier waar kunstenaars competitief gedrag vertonen.

De raceauto van keramiek van Filip Jonker.
Het succes van het EKWC is deels te danken aan de technische mogelijkheden. Het instituut beschikt over de allerbeste ovens ter wereld, die ook nog eens groter zijn dan gebruikelijk. Maar belangrijker nog dan de hardware is de kennis van de stafleden, van wie sommigen er al meer dan dertig jaar werken. Veel ervaring kan beperkend werken, je weet immers wat technisch onmogelijk is, maar de EKWC-specialisten hebben nog steeds de avontuurlijke experimenteerdrift van naïeve nieuwkomers. Niets is onmogelijk, de ‘residents’ worden continu gepusht om hun werk nog een tikje radicaler te maken.
Als je bedenkt dat het EKWC in de vijftig jaar van zijn bestaan zo’n 1500 kunstenaars, architecten, fotografen, ontwerpers en zelfs componisten heeft verwelkomd, is de invloed op het kunstenveld moeilijk te overschatten. De resultaten zijn alom zichtbaar. Zoals de inmiddels klassieke flessen met glazen hals en keramieken bodem die Hella Jongerius met plastic tape aan elkaar plakte. En de installatie Before Departure (2008) van Eylem Aladogan, met vogels gesneden uit ongebakken klei die elke vijf seconden wordt besproeid zodat ze net niet oplossen tot modder of verdrogen tot stofkorrels. Of de met smaragdgroene tegels beklede ruimte die Marien Schouten maakte in museum De Pont in Tilburg.
Het EKWC is gewend tegen de stroom in te zwemmen. Toen het centrum in 1969 werd opgericht, was keramiek bepaald geen populair genre. Hoewel de Art & Crafts-beweging eind 19de eeuw al had gezorgd voor een moderniseringsslag en de Studio Movement een eeuw later keramiek definitief het kunstdomein had binnengetrokken, hing er voor veel mensen nog een sfeer van traditioneel pottenbakken en creatieve therapie omheen.
Oprichter Jan Oosterman, zelf keramist, werd aanvankelijk gedreven door praktische motieven. Krachtenbundeling maakte het mogelijk betere en grotere ovens aan te schaffen; de samenwerking en wederzijdse beïnvloeding die eruit voortvloeiden waren een mooi neveneffect. Drie historische panden in het vestingstadje Heusden werden verbouwd tot werkplaats. Hier ontwikkelde het instituut – toen nog Keramisch Werkcentrum geheten – zich de eerste twaalf jaar in relatieve onzichtbaarheid.
Met de verhuizing naar Den Bosch in 1991 begonnen de vette jaren. Het monumentale pand aan de Zuid-Willemsvaart bevatte tweeduizend vierkante meter werkruimte, twaalf studio’s en twaalf appartementen voor residents. Om het kopjes-en-potjes-imago af te schudden werd actief gezocht naar kunstenaars en ontwerpers, later ook naar architecten.
In 2003 verzorgde het centrum een presentatie tijdens de Salone del Mobile in Milaan, talrijke museale tentoonstellingen volgden. Er waren uitwisselingsprogramma’s met China, Senegal en Marokko, er stonden 22 werknemers op de loonlijst. Behalve in menskracht werd er ook geïnvesteerd in techniek. Zo beschikte het EKWC al vroeg over een digitale freesmachine. En in 2010 werd met steun van de Europese Unie het zogeheten FabLab geopend, dat 3D-tekenen, scannen, bewerken en printen mogelijk maakt.
Het was een periode van ongebreideld experiment. Beeldhouwers als Anish Kapoor en Tony Cragg werkten in dezelfde ruimtes als ontwerper Marcel Wanders en kunstenaar Armando. Het collectief DTILE Design ontwierp keukentegels met geïntegreerde gasaansluitingen of ventilatieroosters die later werden opgenomen in de catalogus van Droog Design. De keramische raceauto van Filip Jonker was misschien niet zo praktisch in het gebruik, maar rijden deed hij wel, tot 150 kilometer per uur.

Ranti Tjan: “Er wordt hier altijd gewerkt. Alle dagen van de week.”
In 2011, een jaar na zijn entree als directeur, doopte Ranti Tjan het centrum om tot sundaymorning@ekwc. Waar die naam vandaan komt? “We hebben met alle medewerkers gezocht naar een nieuwe naam. Europees Kampioenschappen Water Closetten vonden we gewoon niet zo elegant”, grapt Tjan. Het werd een spel, waarbij namen als
Claystation en Cassius Clay voorbijkwamen. Tjan: “Toen kwam een medewerker met de naam Sundaymorning, en dat viel precies goed. In het gelijknamige liedje van de Velvet Underground zit een echo, als de echo van onze ovenhal. Het paste ook omdat het bij ons nooit ‘zondagochtend’ is. Het is hier eerder altijd donderdagmiddag, of woensdagochtend. Er wordt gewoon altijd gewerkt, alle dagen van de week.”
Tjan wist toen al dat het centrum om te overleven meer nodig had dan een naamsverandering. In hetzelfde jaar behoorde het EKWC tot de belangrijkste slachtoffers an vde bezuinigingsdrift van staatssecretaris Halbe Zijlstra. Een jaar later ging de subsidiekraan helemaal dicht, moest het instituut het plots met één miljoen euro minder doen. De crisis was acuut.
“Maar toen Wilders als gedoogpartner in de regering stapte voelde ik het al aankomen”, vertelt Tjan. “We zijn dus al in 2011 plannen gaan maken, ook voor een worst case scenario. Toen we de subsidie kwijtraakten en we veertien van de 22 medewerkers moesten ontslaan, wist ik dat we anders moesten gaan werken. Het centrum moest een publieksgericht open huis worden. Dan komt de pers, en bereik je uiteindelijk de politiek.”
Op de locatie in Den Bosch kon zo’n open huis niet worden gerealiseerd – als er een bus bezoekers voor de deur stond, was het verkeer ontregeld. Dus ging Tjan elders op zoek. Het HEMbrugterrein in Zaandam was een schitterende plek, maar te dicht bij de postacademische opleidingen in Amsterdam. Subsidie terughalen ging alleen vanuit de regio. “Dus focuste ik weer op Brabant.”

Eylem Aladogan aan het werk in haar atelier in Sundaymorning@ekwc.
In Oisterwijk, onder de rook van Tilburg, vond Tjan een oude leerfabriek. “De provincie gaf ons een aflossingsvrije lening tegen 0,9 procent rente zodat we het gebouw konden kopen en verbouwen. De opbrengst van het oude pand hebben we deels gebruikt voor de overbruggingsperiode. De rest staat op een beleggingsrekening. Daarmee is het EKWC voor dertig jaar veilig.”
In Oisterwijk heeft het EKWC zich opnieuw uitgevonden als instelling die de helft van de exploitatie uit eigen inkomsten haalt. Rijk en provincie dragen de andere helft bij, respectievelijk 300.000 en 160.000 euro. Er is een koffiebranderij en bijbehorend café, ruimtes worden verhuurd en er zijn rondleidingen voor publiek. De residents betalen 6000 euro voor hun verblijf. Tjan: “Dat is een aanslag op hun vermogen. Anderzijds merk je dat de band tussen kunstenaars en instituut daardoor hechter wordt. Een werkperiode is geen vrijblijvende uitnodiging meer. Mensen werken nog intensiever.”
Ondertussen kijkt Ranti Tjan ook naar de toekomst. “Nieuw personeel zal vrijwel zeker niet meer uit Nederland of zelfs Europa komen. Industrie, expertise én opleidingen zijn hier verdwenen. We publiceren veel en werken samen met universiteiten in Engeland en China, maar onze vraag voor de komende tijd is: hoe gaan we om met onze kennis en hoe geven we die door?”