Misschien is het de theatervoorstelling die we vanavond zagen.
Misschien is het het donker van de nacht.
Misschien zijn het de 130 kilometer per uur waarmee je door dat donker rijdt, die je gedachten losrukken en meesleuren als stukjes tomaat die zich onvermijdelijk naar de pureerstaaf bewegen.
In de levensrode maalstroom van je woorden komt dat ene thema naar boven.
De vader.
Voor wie het nooit goed genoeg was. Voor wie jij nooit goed genoeg was.
Die nog steeds achter je staat wanneer je vingers over de toetsen schuiven, op jacht naar kernachtige zinnen.
Voor wie je nóg twee-zeven-twaalf maal gaat schaven en polijsten tot elk werkstuk langer glimt dan vandaags applaus.
Aan het einde van de voorstelling zit je in je vaders auto, op de achterbank. Waar je zat als kind, ’s zaterdags gingen jullie samen naar de vismarkt.
Nog één keer zoek je zijn ogen in de spiegel, dan sta je op en vouw je jezelf open tot volle lengte. Dat kan, want je vaders auto is een open wrak.
Boven zet de technicus de ventilator aan: krullen waaien, tranen drogen, 130 km/u en we zwaaien voor de zoveelste keer adieu.
CHRISTIANE GRONENBERG