En wij, laf als we waren,
die hielden van de fluisterende
avond, van de huizen,
de paden langs de rivier,
de groezelige, rode lichten
van die plaatsen, de verzachte
en verzwegen pijn –
trokken toen onze handen los
van de levende keten
en zwegen, maar ons hart
schrok op van bloed,
en er was geen tederheid meer,
en ook geen overgave
aan het pad langs de rivier...