Ik hou van de snelle auto’s in de Formule 1. Op Sicilië volgde ik de wedstrijden bij voorkeur in een bar met een groot scherm. De eerste keer belandde ik in een bar vol oude mannetjes in de buurt van de haven van Siracusa. Van de wedstrijd heb ik weinig meegekregen, omdat de mannetjes meer lawaai maakten dan de auto’s op het scherm en omdat ze het steeds hadden over de Grote Prijs van Siracusa. Daar had ik nog nooit van gehoord, dus ik vroeg tussen het geschreeuw door aan een van de mannetjes wat dat voor een wedstrijd was. “Dat is al lang geleden, jongeman. Toen hadden we hier ook een circuit en daar reden alle grote Formule 1 coureurs voor de Gran Premio di Siracusa.”
Wat was dat dan voor een wedstrijd? Een beetje beschaamd antwoordde een andere man: “Het was wel een wedstrijd met Formule 1 auto’s, maar de wedstrijd telde niet mee voor het wereldkampioenschap.” Ik: “Dus ze reden hier een beetje voor spek en bonen?” Dat had ik niet moeten zeggen, want meteen begonnen ze allemaal door elkaar te roepen. “Weet u wel wie hier allemaal gewonnen hebben? Alberto Ascari, John Surtees, Jim Clark en Stirling Moss, meneer. En de beste van allemaal, Juan Manuel Fangio.”
Na het uitspreken van die laatste naam viel er een stilte. De mannetjes keken naar me alsof ze me een geweldige slag hadden toegebracht. En dat was ook zo. Fangio, voor mij de grootste Formule 1 coureur aller tijden. Hij had hier gereden en deze mannetjes hadden hem allemaal meegemaakt! “Hij was een echte kerel. Hij kwam altijd een week voor de wedstrijd naar Siracusa. Niet om te trainen. Hij lag die week met alle mooie vrouwen van Siracusa in bed.” En ze somden een hele rij namen van vrouwen op. Zonder enig misprijzen, eerder met trots omdat Fangio had gedaan wat zij allemaal tevergeefs hadden geprobeerd.
Na de wedstrijd vertelden ze me dat het circuit van Siracusa nog gedeeltelijk zichtbaar was als ik vanuit het centrum richting Canicattini Bagni reed. Dat was toevallig de weg die ik altijd nam van Siracusa naar huis in Noto. “Weet u waar die onderdoorgang van de autoweg is? Nou, vlak daarvoor in de bocht, daar ligt de ingang van het vroegere circuit.”
Ik stapte in mijn auto terug naar huis. Stapvoets op de plek waar in de bocht van de weg inderdaad nog iets was te zien van een vervallen entree van het circuit. En daarna heb ik gas gegeven. Plankgas. Met wapperende haren en met een overdreven hoge snelheid ben ik de brede weg naar huis op gereden. Aan de kant van de weg zag ik uit mijn ooghoeken alle mooie vrouwen van Siracusa juichen en bloemen naar mij gooien.
Het was een ware triomftocht: Juan Manuel Fangio was teruggekeerd!