Koersen door de Limburgse heuvels is in Nederland het maximaal haalbare voor een wielrenner. Mijn eerste serieuze test was het Nederlands Kampioenschap voor nieuwelingen. Vijftien jaar was ik. Het NK werd verreden in Vijlen, het zelfbenoemde ‘bergdorp’ dat pronkt met de hoogste kerk van Nederland. Maar als het koers is, is het koers en niets dan de koers. Dan telt de wens van een dorp om bijzonder te zijn niet meer, en God al helemaal niet. Op zo’n dag zijn wij wielrenners God, althans wij wanen ons God.
Goden zetten zaken naar hun hand, maar ik ben op deze bloedhete zondag in juni al blij dat ik halfkoers aan een kopgroep van twintig coureurs mag bungelen. Met nog zo’n twaalf kilometer te gaan, valt het stil en tot mijn eigen verbazing plaats ik een soort van aanval. Zo’n demarrage waar zelfs Joop Zoetemelk om zou moeten lachen. Ik zie de nutteloosheid van mijn actie in, houd mijn benen stil en werp een blik naar achter. Niemand. Het peloton moet achteruit zijn gedemarreerd. Vanaf nu heb ik geen keus meer, er is nog maar één mogelijkheid: rijden!
Mijn brein minimaliseert zich tot een speldenknop. Nadenken is uit den boze. Remmen is uit den boze, dat houdt de boel alleen maar op. En dus vlieg ik onderaan de laatste klim, bij kasteel Vaalsbroek, bijna uit de bocht. Ik zet aan, maar verkramp volledig. Gauw weer terug in het zadel, naar de modus comfortabel verdoofd. Nog een kilometer klimmen. Ik kijk omhoog en zie de kampioen van vorig jaar staan. “Zo jongen, jij wordt Nederlands kampioen,” zegt hij tegen me, alsof het al vaststaat. “Ja, het zal wel,” mompel ik, verre van overtuigd van zijn gelijk.
Honderd meter verder doemt het meisje op waar ik een paar jaar geleden heimelijk verliefd op was. En zij op mij, daar ben ik van overtuigd. We zijn elkaar uit het oog verloren, de verliefdheid is alweer een tijdje over. Pubers vergeten snel. Maar nu voel ik spijt opkomen. Wat nou als ik wel op haar af was gestapt, toen op dat feest? De prooi lag voor het oprapen, maar ik toonde me een onervaren jager.
Plots dobber ik wat rond op de Vijlenerberg, piekerend over gemiste kansen in mijn nog jonge leven. Mijn brein is van speldenknop veranderd in een zeshonderdhoekig onding. Dan komt de werkelijkheid naast me rijden: “Je hebt een halve minuut, rijden!”, roept iemand uit de volgwagen. Oh ja, het is koers. En dan is het koers en niets dan de koers.
In een roes rijd ik de laatste honderden meters omhoog. Erg hard ga ik niet meer. Tweehonderd meter voor de streep is mijn voorsprong op de roedel dertig seconden. Op de meet is daar slechts een handvol van over, maar meer heb ik niet nodig: de titel is binnen. De eerste wolven vliegen over me heen, maar ze zijn te laat. Ik ben geen prooi, ik ben de jager. Voor één keer dan toch. Ze hebben zich verslikt in mijn demarrage, die zo traag was dat niemand haar zag.
Robin van der Kloor is oud-wielrenner en medewerker van Zuiderlucht.