Zijn vrouw had weinig op met zijn act. De Kannibaal zelf nog minder. Twintig jaar lang imiteerde Frans Geldof met onwaarschijnlijke passie Eddy Merckx. Maar dit voorjaar moeten de Vlaamse klassiekers het zonder hem stellen. Geldof (65) gaat met pensioen.
‘Wielergek België smulde ervan: van Kuurne-Brussel-Kuurne tot de Giro en van pensenkermissen tot rusthuizen verscheen de West-Vlaming als de perfecte kopie van zijn held’, noteerde De Standaard enkele weken geleden. Maar nu niet meer. Hij is er klaar mee.
Geldofs favoriete tenue, het bruinoranje Molteni-truitje met zwarte stoffen koersbroek, blijft in de kast, thuis in Woumen. Net als de zelf nagebouwde fietsen van Merckx, de historische wielerkampioen wiens troon nu wordt belaagd door Tadej Pogačar.
Geldof stopt ermee omdat hij steeds minder op hem lijkt. Wanneer hij in de spiegel kijkt, schrikt hij. Het is niet langer verantwoord. Stel je voor dat het publiek hem niet meer herkent wanneer hij een paar uur voor de vedetten de Bosberg op fietst, of de Muur van Hoei. Dat er niet meer ‘Allez, Eddy! Allez!’ wordt geroepen.
Dat was namelijk de helft van de act: dat hij zo leek op Eddy. De lengte. De schoenmaat. De zwartgeverfde haren. De bakkebaarden. De groeven op het gelaat.
Maar waarom? Tja. Waarom word je priester? Of journalist? Je rolt erin. En als het publiek ervan gaat smullen, en de media erachteraan, ga je door. Je krijgt aandacht. Dat voelt goed. Helemaal als je op verzoek van familie langs mag gaan bij palliatieve patiënten die nog één keer Eddy Merckx willen zien.
De Merckx-memorabilia in zijn huis gaat hij verkopen. Of aan een museum schenken. ‘Ik heb nooit de ambitie gehad om dingen van hem te verzamelen’, zei hij tegen De Standaard. ‘Ik wilde gewoon Eddy Merckx zijn.’
Toen ik het las, dacht ik aan de echte Eddy. Herstellende van een gebroken heup na een val met zijn fiets. Aan hoe hij, bijna 80 nu, zijn roemruchte verleden drenkt in Vlaamse abdijbieren. Aan hoe de triomfen en de echecs, die er toch ook waren, door zijn hoofd spoken. Aan wat hij ’s ochtends in de spiegel ziet. Aan hoe we dat allemaal doen. En twijfelen aan wat we zien.
Laatst was ik in het Land van Maas en Waal, bij een oude vriend. We wandelden langs de Bergsche Maas tot bij een stalen bankje. Zie je die populieren in de winterbedding, wees mijn metgezel. Ze zijn genomineerd als cultureel erfgoed. Later leerde ik dat ze bakenbomen worden genoemd. Ze staan niet in Van Dale, toch geven ze de grens aan tussen land en rivier.
Er streek een wielrenner naast ons neer. Ton. Helemaal uit Eindhoven komen fietsen om in dit 360-gradenlandschap zijn broodjes kaas te verorberen. Op zijn hoofd een katoenen Molteni-petje. Zijn embonpoint verpakt in een wielerjack met in witte blokletters Molteni: fabrikant van salamiworsten, indertijd sponsor en ploegleider van de echte Eddy.
Ook Tons fiets was vintage Eddy – na zijn carrière leende de kampioen zijn naam uit aan een fietsenfabriek. ‘En toevallig hebben we ook dezelfde achternaam’, maakte Ton het af zonder ons aan te kijken. Hij was gekomen voor het landschap. Zijn mond nam ongezien twee nieuwe happen.
Niet veel later stapte hij maar weer eens op. Terug naar Eindhoven. ‘De hulpmotor doet het nog best’, zei hij en klopte op zijn buik.
We bleven achter op het bankje, naast borden vol wetenswaardigheden over landschap en geschiedenis. Geen letter over de bakenbomen – bedenk ik met de kennis van nu.