Elk beste-lijstje is een geval van grootspraak, schrijft CYRILLE OFFERMANS in zijn terugblik op het literaire jaar 2025. Zijn favorieten zijn Elsa Morante, Jill Lepore, H.C. ten Berge en Peter Sloterdijk. ‘Maar het mag duidelijk zijn dat ik zo mijn bedenkingen heb bij die lijstjes, ook bij het mijne.’ In 1983 kreeg ik voor het eerst een uitnodiging voor het Boekenbal. Ik had vier boeken gepubliceerd, de twee laatste bij uitgeverij De Bezige Bij, waar toen nog zowat alle grootheden...
van de Nederlandse literatuur hun werk uitgaven. Als vanzelf was ik deel gaan uitmaken van het Amsterdamse literaire wereldje. Ik had in de jury gezeten die de PC Hooftprijs, tot ergernis van de minister van Cultuur, aan de geniale provocateur Piet Grijs had toegekend. Ik had ook zelf inmiddels een prijs gekregen, ik had de belangwekkende Brandende Kwestie-lezing mogen houden en publiceerde aan de lopende band in toonaangevende bladen en tijdschriften. Die uitnodiging kwam dus niet als een verrassing. Ik beken: ik voelde me erdoor vereerd. Het Boekenbal was de feestelijke ontmoetings- en kennismakingsplek voor de fine fleur van de literatuur. Daar werd geroddeld, gedronken, gesnoven, gedanst, geflirt en vreemdgegaan; en naarmate de feestelijkheden vorderden werden er ook vriendschappen gesloten, adressen uitgewisseld, beloften gedaan, ruzies uitgevochten of bijgelegd, hiërarchieën bevestigd of herzien. Kortom: wie een rol wilde spelen in het literaire walhalla moest hier gezien worden, liefst in extravagante kleding of met een spectaculaire vriendin of beroemde vriend. De vraag was of ik dat wilde. Het stond me tegen, die aanstellerige types, de lallende ruziezoekers, de hielenlikkers, de apenrots, de groepsfoto’s. En bovenal: het boekenbal was misschien ooit een schrijversbal, nu lieten serieus te nemen schrijvers zich er nauwelijks nog zien. In plaats daarvan: televisie- en radiomensen, komieken, tweederangsacteurs en -actrices, andere sterren zonder professie buiten het sterren-schap, uitgevers, redacteuren, scouts, recensenten – allemaal feestgangers met een (dubbele) agenda. Ik ging dus niet, toen niet en ook later niet. De Verlichtingsfilosoof Kant definieerde kunst als ‘interesseloses Wohlgefallen’ – als hij in deze glibberige krabbenmand vijf minuten had kunnen rondkijken zou hij onmiddellijk beschaamd aan het herschrijven van zijn idealistische werk zijn begonnen. Flemend en ladderzat verkocht menigeen hier in de Amsterdamse Stadsschouwburg zijn literaire ziel aan de duivel van het succes en de commercie. Als ik al ooit had geloofd in de onafhankelijkheid en de competentie van de kritiek, de jury’s, de redacties, dan was daar nu in elk geval niet meer veel van over. En in het gezag van ‘beste boeken’-lijstjes geloofde ik al helemaal niet meer, al blijven er altijd aanbevelingen die ik ter harte neem. Niemand ontwikkelt zijn smaak geheel op eigen kracht. ‘Er zijn in deze barre tijden nog talloos veelmeer beste boeken die de uit het lood en in een hoek geslagen lezer overeind kunnen helpen’ De beste boeken zijn onderling nauwelijks of niet vergelijkbaar. Om die onvergelijkbaarheid zíjn het juist de beste boeken. Maar het onomstotelijke bewijs daarvan bestaat niet. Het wordt ook niet geleverd door een prijs, zelfs niet als het de Nobelprijs betreft. Er zijn onnoemelijk veel beste boeken. Zelfs de fanatiekste lezer heeft daarvan nog geen promille gelezen. Elk beste-lijstje is een geval van grootspraak. Juist de ervaren lezer, die nog het meeste recht van spreken heeft, is zich daar het scherpst van bewust. De Bezige Bij heeft sinds 1983 veel van zijn glans verloren. Dat werd recentelijk nog eens pijnlijk bevestigd toen bleek dat men geen belangstelling had voor het kolossale boek dat Graa Boomsma over de Vijftigers (en zoveel meer) had geschreven, hoewel die, nota bene, voor het overgrote deel een BB-verleden hadden. De allitererende titel van dat boek lijkt zelfs naar die uitgever te verwijzen: Breken is bouwen. Het geeft een compleet en minutieus, vaak fascinerend beeld van de belangrijkste revolte in de naoorlogse Nederlandse literatuur; ook laat het de vervlechting zien met andere, eigentijdse en eerdere avant-garde-bewegingen in Europa. Niet minder belangwekkend en leerzaam is de biografie – Groots is de liefde – die muziekjournalist Jacqueline Oskamp schreef over Louis Andriessen, volgens velen de belangrijkste Nederlandse componist sinds Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) en een van de grootste componisten van de twintigste eeuw wereldwijd. Oskamp laat zien dat Andriessens compromisloze muziek ondenkbaar is zonder zijn herkomst. Louis was een nakomertje in een gezin waarin alles draaide om (klassieke) muziek, Bach was er Gods plaatsvervanger op aarde. Liefderijk opgevoed, maar ook tot in de grond verwend, bleek het dwarse talent zich niet te kunnen voegen in de conservatieve, autoritaire muziekcultuur. Hij maakte overal furore, nog het meest in de VS. Het losjes geschreven boek van Oskamp is net als dat van Boomsma óók een bijdrage aan de naoorlogse Nederlandse cultuurgeschiedenis. De laatste decennia zijn er naast de – soms kwijnende – grote uitgeverijen vele kleinere bijgekomen. Dat kon geen kwaad. Hun beleid is niet primair gericht op verkoopcijfers maar op gekwalificeerde smaak. Ik denk aan Koppernik, dat via meestervertaler Rokus Hofstede het compacte, tegendraadse, poëtische proza van de Belgische surrealist Henri Michaux nieuw leven inblies. Hoekpijlers luidt de titel, het Franse origineel is van 1971, de wijsheden en aanbevelingen zijn van alle tijden. Zoals deze: ‘Het waardevolle, werkelijk waardevolle wordt onbewust uitgedeeld en zonder tegenprestatie ontvangen.’ Of deze: ‘Zorg er periodiek voor dat je nieuwe hindernissen in het leven roept, hindernissen waarvoor je een afweer moet vinden… een nieuwe intelligentie.’ Ota Pavel Dezelfde uitgever, nu dankzij vertaler Edgar de Bruin, zorgde voor een ronduit sensationele verrassing: de verhalen van de hier onbekende joodse Tsjech Ota Pavel (1930-1973), die in Hoe een reebok ons leven redde en Hoe ik de vissen ontmoette in de lichtst denkbare toon over de ellendigste oorlogservaringen schrijft. Deze boeken zijn bovenal een schrijnend, onsentimenteel eerbetoon aan vader Pavel, die de confrontatie met de Duitse bezetters aanging met de grootspraak, fantasie en overmoed van de kleine man die geen weet lijkt te hebben van twijfels of terughoudendheid. Ook uitgeverij Cossee werkt consistent aan een hoogwaardig programma. Ik noem alleen een niet eerder vertaald stilistisch juweeltje van de Italiaanse communistische verzetsstrijder en prozavernieuwer Italo Calvino (1923-1985): de novelle Een dag op het stembureau. Een linkse intellectueel vertelt over zijn sceptisch stemmende ervaringen als vrijwilliger in een stembureau in een katholieke psychiatrische inrichting in Turijn. Hij ziet de door nonnen en priesters gemanipuleerde lammen en blinden aan zich voorbijtrekken, vastbesloten om op de christendemocraten te stemmen. De katholieke kerk, denkt deze lezer, is waarlijk universeel. De beste roman die ik dit jaar las is Mijn Andalusische moeder (1982) van de Italiaanse Elsa Morante. De beste politieke essays trof ik aan in Het beest Amerika van Jill Lepore – voor wie nog steeds dacht dat Trumps fascisme een onvoorspelbaar natuurverschijnsel was. De beste poëzie, glashelder, welluidend en scherpzinnig, las ik in Hier & Ginder van de onverwoestbare H.C. ten Berge. Het beste politiek-filosofische boek is Europa, het continent zonder eigenschappen van Peter Sloterdijk. Dit is mijn beste-boekenlijstje. Maar het mag duidelijk zijn dat ik zo mijn bedenkingen heb bij die lijstjes, ook bij het mijne. Er zijn in deze barre tijden nog talloos veelmeer beste boeken die de uit het lood en in een hoek geslagen lezer overeind kunnen helpen. Niettemin: heilzame literatuur is hoe dan ook het effect van moeilijkheden zoeken.
Dit artikel is alleen toegankelijk voor Zout-abonnees.
Log in als u al abonnee bent of
klik hier als u het wil worden.
Zout bestaat dankzij lezers zoals u. In 2025 zoeken wij 1200 abonnees. Sluit u nu aan!