Mijn lief glanst en schittert,
hij steekt boven duizenden uit.
Zijn hoofd is van goud, het zuiverste goud,
zijn lokken zijn als dadeltrossen, ravenzwart.
Zijn ogen zijn als duiven
bij een stromende beek,
die baden in water,
die gedompeld zijn in melk.
Zijn wangen zijn als balsemtuinen,
die overheerlijk geuren.
Zijn lippen zijn als lelies,
druipend van vloeiende mirre.
Zijn armen zijn als staven van goud,
met turkoois bezet.
Zijn buik is als een schijf van ivoor,
versierd met saffier.
Zijn benen zijn als zuilen van albast,
op voetstukken van zuiver goud.
Zijn gestalte is zo fier als een ceder van de Libanon.
Zijn mond is zoet,
aan hem is alles begeerlijk.
Dit is mijn lief, dit is mijn vriend,
meisjes van Jeruzalem!

Uit: De Bijbel, Hooglied 4, 10-16
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
Amsterdam|Antwerpen, Querido Facto, 2021