Istanbul
De stromende mannen de meanderende vrouwen
en de opspattende kinderen zijn als in een droom verzonken.
De plenzende regen heeft geen vat op de lichamen
die zich al wadend wanen in de zon. Ik volg het water
dat door de straten gutst tot aan een flakkerend hotel
waar mijn koffer open in een rivierkamer drijft.
Terwijl iemand een variatie vormt op een melodie
in de mond van iemand die van geen ophouden weet
ijlt het verraad van levens die ik liefhad als een schip
waarvan het zeil de wind vangt bij me vandaan.
De vensters rijzen. Iemand bonst op de rand van de kamer
waarin ik heel mijn leven bundel. Of het niet wat stiller kan.
MARIA BARNAS
Uit: Maria Barnas, Jaja, de oerknal, 2013, De Arbeiderspers, Amsterdam