Het stilzitten hadden we uit onze benen geschud,
onze haren niet gedroogd, de slakken over onze handen
laten kruipen. Want de na de regen kwamen ze.
Het licht zocht een weg door de gordijnen.
We groeiden uit onze kleren en lieten ze achter.
Op de muur zette vader de streepjes steeds hoger.
We kregen zin. Aaibaar werden de dingen.
De zomer deed de bessen blozen.
Bij de grot verloren we voor het eerst
ons hart en begrepen niet hoe het nog
bleef kloppen. Liever, dachten we,
een hart van ijzer.
Zo’n hart dat je kon verbergen.
Zo’n hart dat je kon terugeisen
en langzaam doen glimmen in de zon.
PAUL DEMETS
Gelezen en onthouden op Festival Watou, 2024