Ooit, onder de Romeinen, was Zuid-Limburg één groot villapark, een idylle van voorspoed en vrede. Zou het? Of is het, vraagt WIDO SMEETS zich af, vanwege de donkerte in onze eigen tijd dat de Oudheid een 21ste eeuwse projectie wordt met wuivende korenvelden, tuinen met streekproducten en smeuïge geurtjes uit goed gevulde keukens.  

Een replica van een Romeinse villa in Zuid-Limburg.

Uit een onderzoek van het Historisch Nieuwsblad, meer dan twintig jaar geleden, bleek dat het onder Haagse politici povertjes was gesteld met hun kennis der vaderlandse geschiedenis. Wat nog meer opviel: hun publieke twijfel aan het belang ervan. ‘Ik had vroeger een drie voor geschiedenis. Ik weet er echt niets van’, sprak een kamerlid wier partij onderwijs als politiek kroonjuweel beschouwt. Ze vond ‘al die wetenswaardigheden maar onzin.’

Sindsdien is er nog weinig van haar vernomen. Tegelijkertijd is het de vraag of het huidige parlement het er beter van af zou brengen. Geschiedenis als schoolvak zit al decennialang in het verdomhoekje, datzelfde parlement is daar mede debet aan. In de meeste scholen heeft het vak plaats moeten maken voor onderricht in ‘21st century skills’. 

Hoezeer kennis aan belang heeft ingeboet, blijkt ook uit het regeerakkoord van het kabinet-Schoof. Het onderwijs moet 1,2 miljard inleveren, en hoewel het woord innovatie 28 keer in het regeerakkoord staat, moet ook de wetenschap zo’n 1 miljard euro (over het precieze bedrag wordt nog gesteggeld) bezuinigen.

Muurschildering in een Romeinse villa bij Maasbracht. © Limburgs Museum

Binnen het onderwijs maakt kennis plaats voor vaardigheden, daarbuiten draait het om beleving, roesmiddel én plamuur voor de her en der ontstane gaten in ons bewustzijn. Ook in educatief ingestelde musea verdwijnt kennis naar het tweede plan; in de marketing van exposities wordt vooral beleving uitgevent. Zo ook in Romeinse villa’s in Zuid-Limburg in het Limburgs Museum in Venlo, een historische expositie waar klassieke ijkpunten als ‘plaats’ en ‘tijd’ er nog amper toe lijken te doen. Alles draait om het verhaal waar de bezoeker zich vooral goed bij voelt. Het verleden als feel good story – buiten de museummuren is er al ontregeling genoeg.

Romeinse villa’s in Zuid-Limburg vertelt een gezellig verhaal over weldoorvoede en goedgeklede burgers die in harmonie samenleven. Ze wonen in weelderige huizen, het ontbreekt ze aan niets. De waar-vraag reikt niet veel verder dan (het huidige) Limburg, de wanneer-vraag komt eveneens amper aan bod. Al die feiten, al die kennis, de bezoekers worden er zo weinig mogelijk mee lastig gevallen. Laat staan met interessante achtergronden en verrassende dwarsverbanden. 

Is het dat tentoonstellingsmakers weten dat ze er hun publiek niet mee bereiken? Dat steeds meer bezoekers een doorwrocht historisch verhaal niet meer aankunnen omdat het hun niet alleen aan basiskennis ontbreekt, maar dat ze, gezien het functioneel analfabetisme bij eenvijfde van de Nederlanders, ook minder goed te bereiken zijn. Het begrijpen van tekst en uitleg wordt steeds meer een probleem. Een praatje bij een plaatje kan wel nog. Dus wordt er bij het begin van de expositie een video vertoond met een gezellige verteller die filmpjes waarin de geschiedenis wordt nagespeeld aan elkaar praat.

Vanwege de broosheid niet te zien in Venlo: de Sarcofaag van Simpelveld.

Het verhaal beperkt zich tot Zuid-Limburg. Wat elders gebeurde, in de eeuwen dat de Romeinen in grote delen van Europa de dienst uitmaakten, blijft buiten beeld. Voor de feitelijke onderbouwing van het verhaal zijn er de klassieke museumvitrines met de archeologische artefacten – als bewijsmateriaal bij het verhaal. Het zijn usual suspects, zoals het stukje fresco van de ‘gladiator van Maasbracht’ (175-300 na Chr.) en het gebeeldhouwde hoofd van de ‘dame van Voerendaal’ (100-200 na Chr.). Het archeologische hoogtepunt uit de Romeinse tijd in Limburg, de Sarcofaag van Simpelveld (200 na Chr.), is vanwege de broosheid niet present. De in Leiden bewaarde zandstenen doodskist mag niet worden vervoerd; het Limburgs Museum liet voor de gelegenheid een 3D-print (zonder jaartal) maken. 

Het is niet dat de video geen sympathiek startpunt is van Romeinse villa’s in Zuid-Limburg. Een actrice drentelt door Zuid-Limburgse korenvelden en verwijst naar de bodemschatten onder haar. Met haar vingers knippend schakelt ze van het heden naar het verleden, een kleine 2000 jaar geleden, naar re-enacted scenes die het dagelijkse leven in een Romeinse villa moeten verbeelden. We zien scènes over een idyllisch leven in en rond de villa, met harmonieus samenlevende burgers en veel aandacht voor de keuken vol verse, eigenhandig geoogste streekproducten. Ja, zo gezellig was het hier te lande, toen al.

Hoe de Europese landkaart gedurende de eerste eeuwen na Christus veranderde, is niet te zien. Wel popt in de vrolijke video een kaart op die laat zien dat de Romeinen in de moerasdelta die Nederland toen was de Rijn als natuurlijke grens beschouwden; Friezen en Saksen lieten ze buiten schot. De waarom-vraag blijft achterwege. 

Dat je de geschiedenis tot leven brengt door haar vragen te stellen, is een gedachte die in de van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden overgenomen expositie Romeinse villa’s in Zuid-Limburg niet al te sterk is ontwikkeld. Wat is het toch jammer dat de kaart niet uitzoomt naar de grenzen van het imperium, deze ‘limes’ liepen tot Noord-Afrika en Klein-Azië. Het perspectief zou meteen veranderen: het door de villa’s gedomineerde Zuid-Limburg is niet meer dan een splinter in het verhaal van de tot in drie continenten reikende Romeinse kolonisering. Even bijzonder dus als die tienduizenden andere splinters – waarover we in deze expositie niets te weten komen.

Hoe bijzonder waren die Romeinse villa’s in het heuvelland eigenlijk? Welnu, ze waren niet ‘van ons’, ze stonden verspreid over het hele imperium. Ze maakten deel uit van de Romeinse kolonisatie van de veroverde gebieden; ze waren boegbeelden van de Pax Romana, het politiek-militaire construct dat het rijk eeuwenlang overeind zou houden. 

Een belangrijke rol daarin speelde het netwerk van wegen dat de Romeinen aanlegden. Zo konden de legioenen in relatief korte tijd bij brandhaarden opduiken om er met genadeloos geweld de ‘vrede’ te herstellen. De wegen waren ook nodig om de tot in de uithoeken van het rijk gestationeerde legionairs van voedsel te kunnen voorzien; het waren ook handelswegen die een stimulans waren voor landbouw en nijverheid. Ze maakten de idyllische plaatjes uit de re-enactment video mogelijk. Des te vreemder dat de Pax Romana, die de randvoorwaarden leverde voor de aanleg van de als dobbelstenen in het landschap liggende villa’s, in de expositie onbenoemd blijft.  

Het pastorale leven aan deze kant van de ‘limes’ – aan gene kant huisden in dierenhuiden gehulde barbaren – was het resultaat van een keten aan veroveringsoorlogen die niet zelden werden afgerond met het uitmoorden van opstandige stammen. Zo liet de als ‘verlicht’ bekend staande keizer Hadrianus in 136 na Chr. na de zoveelste opstand in Palestina tientallen dorpen met de grond gelijk maken en honderdduizenden Joden ombrengen. 

‘Waar ze een woestenij achterlaten, spreken ze over vrede’

In zijn vorig jaar verschenen boek Zwerven langs de limes. De randen van het Romeinse Rijk haalt Luc Devoldere de Romeinse historicus Tacitus (56-117) aan die een Schotse legeraanvoerder aan het woord laat, kort voor hij in een veldslag ten onder gaat: ‘Plunderen, moorden en stelen, dat noemen ze met een vals woord “machtsuitoefening”, en waar ze een woestenij achterlaten, spreken ze over vrede.’ 

De Pax Romana was, kortom, een tijdperk van gewapende vrede, het best omschreven door keizer/filosoof Marcus Aurelius (121-180), kort voor zijn dood: ‘Een groot deel van mijn leven heb ik gewijd aan het tegenhouden van de stammen die van over de Rijn en de Donau het rijk wilden binnenkomen. Ik weet dat ze zullen blijven komen.’ Het was de Belgische historicus Henri Pirenne (1862-1935) die beschreef hoe het was om aan de andere kant van de limes te wonen waar de ‘barbaren’ in de verte de Romeinse villa’s met hun rode dakpannen konden zien liggen. Vanaf dat ogenblik hadden ze geen ander verlangen meer dan in dat rijk binnen te dringen. Niet om het te vernietigen, maar om eraan deel te kunnen nemen. 

De dame van Voerendaal. © Limburgs Museum

Is het, vraagt Devoldere zich af, ‘voor Afrikanen die vandaag de dag in hun savanne op hun smartphone staren anders?’ 

Een andere landkaart in de expositie suggereert hoeveel villa’s er indertijd gestaan moeten hebben in het vruchtbare heuvelland tussen grofweg Mosa Trajectum (Maastricht) en Coriovallum (Heerlen), niet ver van de heirweg van Keulen naar Boulogne-sur-Mer. De kaart roept de volgende onbeantwoorde vraag op: waarom lagen ten oosten van Heerlen, in het Duitse grensgebied, en ten westen van Maastricht, over de Belgische grens, beduidend meer villa’s dan in Zuid-Limburg?   

De erfenis die het in de vijfde eeuw ten onder gegane Romeinse Rijk achterliet was gigantisch: rechtssysteem, schrift, wetgeving, filosofie, architectuur, hygiëne, kunst en literatuur, net zo goed als spiegels, glaswerk, dakpannen, vloerverwarming, gemetselde huizen, beton, bruggen tot en met gymnastiek en gokspelen. Te veel om op te noemen, en een mer à boire voor een tentoonstellingsmaker. Én een valkuil, ook als die zich wil beperken tot het niet al te verontrustende alledaagse leven.

Romeinse villa’s in Limburg. T/m 11.05 in het Limburgs Museum in Venlo. limburgsmuseum.nl