Ik kreeg een e-mail. “U schrijft wel altijd van die aardige verhalen over uw verblijf op Sicilië, maar over de maffia heb ik nog nauwelijks iets gelezen, terwijl ik Sicilië altijd met de maffia associeer.”
Een jaar of zes geleden zou ik ook zo’n e-mail hebben kunnen schrijven. Nu niet meer, want als je een tijdje op Sicilië woont dan weet je dat de maffia bij het dagelijkse leven hoort, dat de maffia het grootste gedeelte van de economische activiteiten in handen heeft, dat de maffia bepaalt wie wel en wie niet mag werken, dat de maffia bij alle bedrijven (van bakker tot multinational) jaarlijks langskomt om het beschermingsgeld, de pizzo, op te halen, dat de maffia niet alleen bestaat uit een kluwen van plaatselijke, elkaar vaak bestrijdende clans, maar eerst en vooral een uitgekiend ‘samenwerkingsverband’ is van gangsters, politici, ambtenaren, artsen, advocaten. Kortom, als Siciliaan weet je dat de maffia de baas is en dat je van die baas nauwelijks of niets te duchten hebt als je je aan zijn spelregels houdt. Zo ben ik het na een tijdje ook gaan ervaren.
Van de moordpartijen uit de jaren ’80 en begin ’90 van de vorige eeuw hoor je nauwelijks meer iets. De grote bazen uit die dagen, Totò Riina en Bernardo Provenzano, zitten achter slot en grendel. Het enige nog overgebleven echte kopstuk uit die periode is Matteo Messina Denaro, die zich al ruim 17 jaren schuil houdt, maar die door justitie de laatste maanden zò wordt opgejaagd dat het mij niet zou verbazen als hij bij het verschijnen van deze herinnering aan Sicilië inmiddels is opgepakt.
Er worden door de maffia nog altijd moorden gepleegd, maar dat is niet meer aan de orde van de dag. De tactiek is veranderd. Intimidatie is er nog steeds, maar veel minder in het openbaar dan vroeger. De maffia werkt nu vooral in de luwte. Ze is eigenaar van grote landbouwbedrijven en industrieën. Ze controleert de drugshandel, de prostitutie, de gokwereld, de visserij. Politici worden nog altijd omgekocht en via de politiek heeft de maffia invloed op zowat alle investeringen. Sicilianen spreken er niet graag over, maar met mijn kapper, Paolo, heb ik het er wel eens over gehad. Volgens hem is het allemaal beter dan een jaar of 20 geleden, toen je je leven niet zeker was. “Nu komen ze af en toe langs om een praatje te maken, om te vragen of ik nog bepaalde wensen heb en die regelen ze dan voor mij. Het zijn aardige jongens als je tenminste op tijd je pizzo betaalt. Als ik dat niet doe weet ik dat ik morgen geen klanten meer heb.”
Toen ik eind verleden jaar naar Nederland terugkwam was de eerste vraag van vrienden en kennissen bijna altijd:
“En ben je daar dan nooit bang geweest?”
“Bang voor wie?”
“Voor de maffia natuurlijk.”
Nee, ik ben op Sicilië nooit bang geweest voor de maffia.