“Zullen we elke week op een vaste dag tussen de middag ergens in de buurt een pasta gaan eten?”
“Lijkt me een goed idee. Doen we.”
“Zonder vrouwen. Gewoon wij met ons tweeën.”
“Oké. Op woensdag?”
“Prima.”
Dat sprak ik een jaar of vijf geleden met een vriend af, want op Sicilië is eten niet iets wat je alleen doet. Het is een gezelschapsbezigheid. Of zoals de Sicilianen zeggen: ‘Cu mancia sulu s’affuca’ (in het Italiaans: ‘Chi mangia da solo si strozza’; vrij vertaald in het Nederlands: ‘Wie in zijn eentje eet, leeft niet echt’.)
Afgesproken dus, en als je op Sicilië iets afspreekt, dan is het ook meteen geregeld. Ik bedoel: het gaat om de intentie, aan de afspraak hoef je je niet te houden. In al die jaren Sicilië zijn die vriend en ik misschien 10 keer ergens in de omgeving tussen de middag een pasta gaan eten.
De mooiste, vreemdste en lekkerste ervaring hadden we op 14 juni 2007. We hadden iets gehoord over een achterafrestaurantje in Rosolini op de provinciale weg van Noto naar Modica. Bij de rotonde in Rosolini rechts naar boven, weg volgen tot aan het kerkplein, auto parkeren en gewoon in de zijstraatjes naar het restaurant gaan zoeken. Het restaurant was snel gevonden. De Antica Osteria ‘U Suliccenti’ (wat zoiets betekent als ‘De Lekkernijen’ of ‘Bij De Lekkerbekken’, Via Aprile 3). En daar werden we begroet door een reus met een gigantische bril en een wat kinderlijke, trotse glimlach.
Of we alleen de antipasti wilden of ook nog een primo en eventueel een secondo? We kwamen voor de primo (pasta), maar de man was zò aandoenlijk dat we alles hebben genomen. Inclusief een paar flessen wijn. En we hebben het geweten.
Twaalf antipasti. Daarbij ook de schotel die de man op de foto draagt. Wat is het? Hartstikke verse ricotta met kruiden en honing in de hoorn des overvloeds. Daarna als primo een overvol bord pasta aglio olio peperoncino. Tenslotte een stuk stoofvlees met sla en brood als secondo.
We hebben bijna vier uren aan tafel gezeten en gegeten. Een toetje hoefden we niet meer, maar om al dat eten te laten zakken hebben we wel ieder nog twee grappa’s gedronken.
Daarna naar buiten de gloeiende zon in.
‘Heb jij zin om al naar huis te gaan?’ vroeg mijn vriend.
‘Nee,’ zei ik ‘Laten we nog even naar de zee een flesje witte wijn gaan drinken.’
En dat hebben we gedaan.
Ik ben nog vaker teruggegaan naar de trotse man in Rosolini. Maar dan belde ik steeds vooraf op om te zeggen dat ik alleen voor de antipasti kwam.