Een van de eerste dingen die ik na onze aankomst op Sicilië kocht, was een regionaal kookboek met de even fantasieloze als duidelijke titel La Cucina Siciliana, geschreven door – even kijken – Eufemia Azzolina Pupella. Motto van het boek is een Siciliaans gezegde: ‘A tavola si scordano li trivuli’: aan tafel vergeet je alle kwalen. Ik kocht het boek in de winter, dacht dat ik iets heel bijzonders had ontdekt, maar in de daaropvolgende zomer zag ik de vertalingen in Frans, Duits en Engels overal in ons stadje liggen. En wie de naam van de schrijfster op Google intikt, ziet dat het boek nog altijd bij veel internetboekhandelaren te koop is.

Wie niet op Sicilië woont, raad ik het boek af, want de gerechten smaken alleen als de producten vers van het Siciliaanse land, van de Siciliaanse zee of van de Siciliaanse koe komen.

Met dat kookboek binnen handbereik heb ik op het eiland menig tongstrelend potje gekookt, maar met de smakeloze, waterige producten die in de Nederlandse winkels liggen, lukt het me gewoon niet. Dat wil overigens niet zeggen dat ik hier slecht eet. Zonder snoeverij kan ik zeggen dat mijn stamppotten en stoofschotels enige faam genieten. Maar ik wil eigenlijk weer eens een echt verse sinaasappel proeven en daar een salade van maken met venkel van de koude grond en pas geperste olijfolie en het venkelgroen eroverheen. En ik wil van die knobbelige verse citroenen plukken en niet van die gladde exemplaren kopen die je eindeloos moet boenen om de waslaag eraf te krijgen terwijl ze daarna nog alleen maar naar zuur smaken. Een echte citroen van de boom heeft een zachte zure smaak met een vleugje zoetigheid erdoorheen. Een smaak om je vingers bij af te likken.

De gerechten uit La Cucina Siciliana zijn zelfs op Sicilië alleen van topkwaliteit als je de groenten en het fruit uit bepaalde dorpen of steden koopt: de bloedsinaasappelen uit Lentini, de pistachenootjes uit Bronte, de dikke witte uien uit Giarratana, de Taroccosinaasappelen uit Francofonte, de kleine groene zomercitroenen uit Siracusa, de paddestoelen uit Palazzolo, de amandelen van Noto, de Nero d’Avola uit Avola, de suikerzoete kerstomaatjes uit Pachino, de nieuwe aardappelen uit Cassibile, de kersen uit Buccheri, de olijven uit Buscemi, de watermeloenen uit Catania, de grote peulen van de carrubo (Johannesbroodboom; van het gemalen zaad maken Sicilianen een heerlijke variant van crème brûlée) uit Rosolini, witte en zwarte moerbeibessen uit Ispica, de platte perziken van de Etna… En dat dus allemaal in een gebied, niet groter dan Zuid-Limburg.

Kunnen wij hier in Zuid-Limburg dan helemaal niets tegenover stellen? Jawel, de Gronsvelder en Eijsdener klumpkes (niet echt smakelijke appels) en natuurlijk de Sint Pieterse aardappelen uit Maastricht.

La Cucina Siciliana is inmiddels onderop mijn grote stapel kookboeken beland.

In afwachting van mijn terugkeer naar Sicilië.