Langharige barrevoetsprofeten en dansende bloemenkinderen, naakte zonnebaadsters en acohol en vlees afzwerende goeroes – de eerste hippies stammen niet uit de jaren 60, maar uit het begin van de 20ste eeuw. Er waren voorgangers die ontspoorden, en volgelingen die afhaakten. Het was eind jaren zestig. Ik was veertien en wilde een hippie zijn. Een paar jaar later was ik achttien en hippie af. Mijn haar was keurig middellang geknipt tot net over de oren, ik droeg middenklasse schoenen van de...
Bata, en in het dorp zeiden ze tegen elkaar, ‘ach, die jongen van Palm loopt er eindelijk weer eens een beetje fatsoenlijk bij, gelukkig maar voor zien olde luu’ (Achterhoeks voor oudelui). Voor die tijd was dat wel anders geweest: het haar van de jongen van Palm had tot ver over zijn schouders gehangen, hij ging gekleed in een knalgele blouse en een paarse corduroybroek vol gaten, en liep op blote voeten door het dorp en door het nabijgelegen stadje – alleen bij gelegenheden droeg hij afgetrapte gympies om de nette mensen tegemoet te komen. En dan zat de adolescent met het hoofd vol van Hesse en Tolkien ook nog eens uren in het bos op de Hettenheuvel zomaar te staren en sleepte soms andere jongens mee die in plaats van te voetballen of te leren ook zomaar voor zich uit zaten te kijken. Het zal wel wat met ‘die film Woodstock’ (te zien in de bioscoop in het nabije Doetinchem), dat popfestival in Kralingen (te zien op het journaal) en dat gedoe in Amsterdam op de Dam en in het Vondelpark te maken hebben, zeiden de dorpelingen tegen elkaar. Ergens hadden ze het ook wel begrepen: dat gezin was altijd al een beetje anders geweest. Zo bleek de vader maling te hebben aan de plattelandse omgangsvormen en had hij het bestaan op de doop van zijn dochter in zijn werkoverall naar de kerk te komen. Ze hadden het raar gevonden, maar het was ook alsof de vader een luikje opende naar een andere werkelijkheid dan die van de regels die van wieg tot graf golden. En de zussen uit het gezin hadden ook zoiets gedaan – de lange hippiejurken die ze op straat droegen deed de kerkmeester besluiten dat zijn dochters dat voortaan ook buitenshuis mochten, zelfs in de kerk. En nu had die jongen dus schijnbaar zijn verstand weer enigszins bij elkaar geraapt. Hij was weliswaar nog niet helemaal hetzelfde als iedereen, maar hij leek weer aanspreekbaar, al bleef hij natuurlijk een aparte. Wat was er gebeurd? Was de jongen die zich bij Absolutly Free van Zappa’s Mothers of Invention een revolutionaire freak en bij Pink Floyd’s dubbelelpee Ummagumma een elf waande voorgoed verdwenen? En hoe zat het met de lokroep van het hippiedom op mijn generatie van boomers en halve boomers, met de geïdealiseerde afkeer van het verbeeldingsloze landerige bestaan waarin je als een soort eencellig wezen rond dwarrelde? Want er moeten toch veel meer jongens en meisjes zijn geweest in de dorpen en stadjes die aangestoken waren door de geest van The Sixties, die via platenhoezen, Jim Morrison, en hallucinerende posters haar weg vond van diep in Brabant tot ver in Friesland. Elk dorp had wel een jongen als Pé Hawinkels, de vroeg overleden beatdichter-schrijver uit Hoensbroek, en een meisje als Connie Palmen uit Sint Odiliënberg voor wie het leven er te weinig te bieden had. De door kapitalisme en modernisering verworden cultuur bedierf, de eerlijke natuur herstelde, daar kwam het in een paar woorden op neer Maar wat was dat hippie-ideaal dan eigenlijk en waar kwam het vandaan? Het begon niet in de jaren zestig, maar al veel eerder in de vorige eeuw, zo blijkt uit het jongste boek van de Maastrichtse schrijver Frank Bokern over de bloemenkinderen van het fin de siècle. Hippies waren er al voordat hippiegoeroe Timothy Leary geboren werd en de Beatles met hun Magical Mystery Tour getuigden van hun innerlijke reis. Al rond 1900 wordt Europa erdoor overspoeld. Ze zien er allemaal uit als Jezus, als de stereotype Jezus welteverstaan, een curieuze combinatie van vroomheid en woestheid, de ene keer wijzend op zijn doorboorde heilige hart, de andere keer rotzooi trappend in de tempel. Ze lopen blootsvoets of in zelfgemaakte sandalen, dragen een wit gewaad, trekken predikend rond en verkondigen min of meer allemaal hetzelfde evangelie van eenvoud, onaangepastheid en vrijheid van sleur en regel. Goeroe Gustaf Nagel in 1906 in Berlijn. foto Willy Römer Of het nou om je dorp ging, de stad waar je opgroeide of de samenleving als zodanig: je moest ermee breken om te groeien. De gemeenschap hield je kort. De door kapitalisme en modernisering verworden cultuur bedierf, de eerlijke natuur herstelde, daar kwam het in een paar woorden op neer. Dat zag een barrevoetsprofeet als Gusto Gräser, vereeuwigd in de boeken van de vrije tijd-hippie Herman Hesse, de schrijver die door mijn generatie werd verslonden. Dat zag een dansende alternatieveling als de Limburgse Friedrich Muck-Lamberty (zie kader). Dat zagen de naakte zonnenbaders op de zogenoemde Berg der Waarheid bij Ascona, het hippieparadijs van de vroege twintigste eeuw, en dat meende het jongetje dat ik was te zien op het bergje van 92 meter hoog in mijn geboortestreek – en dat moet het meisje A, dochter van een keurige hotelhouder dat ik weleens tegenkwam op weg naar mijn helling, ook gevoeld hebben. Ze zou een paar jaar later als bloemenkind met haar geliefde in India op zoek gaan naar de wijsheid die het dorp haar niet kon geven, terwijl ik mijn kleurige armbanden – en de kans op haar – had ingeleverd voor brochures en geschriften. Dansende hippies op de flanken van de Berg der Waarheid bij Ascona aan het Lago Maggiore. foto Stadsarchief Ascona Naakt rondlopende nymfen op Isola Brassago (Lago Maggiore) in 1930. foto Fileale De hippies van de vroege twintigste eeuw hadden allemaal eenzelfde programma: ze waren op zoek naar een paradijs. De een vindt dat op een kokosnoteneiland waar hij naartoe trekt omdat de naar de zon toegroeiende kokosnoten het gezondste voedsel op aarde zou zijn; de ander ontdekt het dichter bij huis, als het even kan op een berg – of bergje. Ze wantrouwen riskante voedingsstoffen als zout en vet; prediken water in plaats van alcohol (een gebod waar niet iedere goeroe zich aan houdt), eten geen vlees en zijn dikwijls veganist. ‘Doodt geen dieren om u te voeden met hun kadavers,’ zei de Friese alternatieve ziener Cornelis Gouma. En aan die regel hield ook het jongetje dat ik was zich vanaf het moment dat hij samen met zijn zus aan de keukentafel puberaal plechtstatig afscheid nam van hun laatste gehaktbal, als statement tegenover de karbonade en verse worst etende dorpsgemeenschap. Een goeroe in een MercedesFriedrich Lamberty, liever noemde hij zich Muck Lamberty, naar de sprookjesfiguur Der Kleine Muck, was een tragische figuur. Hij begon als hippie en eindigde in het extreemrechts vaarwater van de nazi’s. Geboren in Duitsland, groeide ondernemerszoon Muck Lamberty (1891-1984) op in het Limburgse Simpelveld. Vandaar trok hij de Duitse grens over om naam te maken als de Messias van Thüringen. Hij deed zo ongeveer alles wat een alternatieveling in die tijd deed: hij bezocht de Berg der Waarheid in het Zwitserse Ascona, idealiseerde het arcadische platteland dat nooit had bestaan, bepleitte een ‘revolutie van de ziel’ en een ascetische levenswijze.Met zijn zogeheten ‘bacchantische’ dansvertoningen trok Lamberty door Europa en werd hij een van de goeroes van zijn tijd. Hij leek een voorbeeldig hippieprofeet, totdat bleek dat aan zijn profetie wat nadelen kleefden: zijn polygamie leidde tot misbruik, en hij liet zich rondrijden in een Mercedes. Op het eind van zijn loopbaan bekeerde hij zich tot occulte clubjes die de kraamkamer bleken voor latere nazi-kopstukken als Heinrich Himmler. Maar hoe oprecht de hippies ook lijken, ze hebben op z’n minst één schaduwzijde. Ze vinden zichzelf beter dan de rest van de wereld, en krijgen vroeg of laat – meestal vroeg – last van een Messiascomplex dat hun eigen levenswandel de maat van alle dingen maakt. ‘Wij leven echt, zuiver en eerlijk, jullie daarentegen leven oneerlijk, onecht en niet zuiver,’ zo houdt Gouma de schare voor die achter hem aanloopt. En hij is niet de enige die bekeken wordt. De hippe profeten trekken veel bekijks onder ogenschijnlijk welvoeglijke burgers. Ze zijn uiteraard een exotische bezienswaardigheid. Langharige mannen in hobbezakken, vrouwen in weinig verhullende toga-jurken, die dansen alsof ze nog altijd kind zijn; dat wil je gezien hebben, al is het alleen maar om door te vertellen. Maar ze zijn meer dan een kermisattractie. De burger die hun vertoningen beziet zal, ook al hoort hij ze te veroordelen, op zijn minst enkele minuten los zijn geraakt van de dwang en zelfdwang die hem al eeuwen op z’n nek zit. Zo ook moeten dorpsgenoten naar mij en mijn zussen hebben gekeken als we op z’n Woodstocks over straat liepen; met afkeuring en tegelijkertijd met een licht gevoel van spijt dat zij zich zoiets alleen maar toestonden met carnaval. Maar hoe was het ondertussen met mijn overstap? Waarom had ik de schijnbaar allerindividueelste opstand, hoe weinig die ook voorstelde, opgegeven en had ik mijn onaangepastheid schijnbaar vervangen door enige aangepastheid? Allereerst was ik misschien gewoon te gemakzuchtig voor de hippie-revolutie van het zelf; de revolutie van en voor anderen was makkelijker. Geheel in de tijdsgeest van de politiserende jaren 70 liep ik achter Marx en Mao aan. Hesses Reis naar het Morgenland verdween achterin de boekenkast, het Communistisch Manifest kwam ervoor in de plaats; en, niet zozeer in opdracht van de partij (de toen nog maoïstische SP) maar van mezelf, mat ik me een wat aanvaardbaarder uiterlijk aan. Dat hij weer een gehaktbal mocht eten van zichzelf en van de partij was een schrale troost Achteraf gezien lijkt het verschil gradueel. Zowel de hippies als de linkse radicalen uit de jaren 70 verlangden naar een pastorale idylle die door het kapitalisme vernietigd zou zijn – ik zocht en meende die te vinden in de volkswijken van Doetinchem, waar de mensen nog echt zouden zijn. Beide groepen konden zich evenzeer verheugen in hun eigen uitzonderlijkheid. En ook de genoegdoening van het ultieme eigen gelijk bleef bestaan, het had alleen een ander jasje aangekregen, dat van de politiek secretaris, in plaats van dat van de goeroe in jurk. Het belangrijkste verschil voor het jongetje was dat hij, vol als hij was van zijn politieke wijsheden, het meisje van de Hettenheuvel verloor aan een jongen met een kralenketting om zijn hals, die het haar droeg zoals hij dat zelf ook ooit had gedaan. Dat hij weer een gehaktbal mocht eten van zichzelf en van de partij was een schrale troost – als het al troost mocht heten. Frank Bokern, De eerste hippies. Bloemenkinderen van het fin de siècle. Amsterdam, Van Oorschot, 2024 titelafbeelding: Gustav ʻGustoʼ Gräser, ʻbarrevoetsprofeetʼ en medeoprichter van de hippiegemeenschap bij de Berg der Waarheid bij Ascona. foto Fileale / Monte Verita Museum Ascona

Dit artikel is alleen toegankelijk voor Zout-abonnees.
Log in als u al abonnee bent of
klik hier als u het wil worden.
Zout bestaat dankzij lezers zoals u. In 2025 zoeken wij 1200 abonnees. Sluit u nu aan!