Terwijl het einde van het papieren boek wordt voorspeld, verrijzen overal nieuwe bibliotheken. In Spijkenisse zette een ontwerp van architect Winy Maas de stad een tijd lang op stelten. Nicoline Baartman ging er wonen als reporter in residence en schreef een ongebruikelijk architectuurboek.

De bibliotheek van Spijkenisse was vijf jaar later klaar dan gepland. De extra tijd was nodig voor een zorgvuldige afhandeling van de protesten van omwonenden. En waar begint het boek Boekenberg Spijkenisse. Biografie van een gebouw mee? Met een bezoek aan een van die bezwaarmakende burgers.

Architectuurboeken, is mijn stellige indruk, worden zelden uitgelezen. Boekenberg Spijkenisse is zo’n uitzondering die de regel bevestigt. Ik heb het boek niet alleen in één ruk uitgelezen, het is een van de beste architectuurboeken die ik ken.

Waarom?

Omdat je als lezer niet lastig gevallen wordt met onbegrijpelijke plattegronden, wazige schetsen en maquettes van hoe het uiteindelijk toch niet is geworden.

Omdat er geen woorden in staan die eindigen op -isme.

Omdat aan de architect van het gebouw menselijke eigenschappen worden toegeschreven. Wat zeg ik, hij schijnt zelfs nukkig te zijn, en fouten te maken.

Omdat de schrijfster geen (zelfbenoemde) architectuurkenner is, maar muziekwetenschapper die jarenlang poprecensies schreef voor de Volkskrant. Goede poprecensies trouwens.

Het probleem met de meeste architectuurboeken is dat ze in opdracht van architecten worden geschreven, met als belangrijkste doel het imponeren van toekomstige opdrachtgevers en collega’s. Nadeel van deze masturbatieve benadering: gewone stervelingen die van architectuur houden, en die bestaan, snappen er geen biet van. Met het gevolg dat ze architectuurboeken gaan mijden als de pest. Extra sneu voor de initiator is dat zo’n boek ook de beoogde collega’s niet bereikt. Architecten lezen niet over collega’s. Niks lekker puh dus.

U raadt het al: Boekenberg Spijkenisse is geen doorsnee architectuurboek. Het is qua vorm (denk aan een royale baksteen) ook niet echt geschikt voor de salontafel, waar het genre normaliter terechtkomt.

Het boek bestaat uit twee delen: een beeldverslag over de historie van Spijkenisse en de bouw van het complex, en de tekst van Nicoline Baartman (van voorheen de poprecensies) die dus leest als een tierelier. Ze is voor deze tour de force een tijdje in Spijkenisse gaan wonen, als reporter in residence zogezegd. Dat heeft zich ruimschoots terugbetaald.

Laat me, voor ik verder ga, de andere namen noemen, en hun rugnummers. Het foto-essay is van Marcel Veldman, de bijschriften zijn van Harold Joels. Het grafisch ontwerp is van bureau Vijf890, dat het werk van Veldman en Joels opborg achter de uitvouwbare tekstpagina’s. Een slimme vondst die een nominatie voor de Prijs voor het Best Verzorgde Boek rechtvaardigt. Ware het niet dat die prijs meestal naar onleesbare boeken gaat.

Boekenberg Spijkenisse. Biografie van een gebouw werd gefinancierd door de gemeente Spijkenisse, Bibliotheek de Boekenberg en architectenbureau MVRDV, en vier betrokken bouwbedrijven. Wie denkt dat schrijfster Nicoline Baartman door deze constructie als his master’s voice heeft gefunctioneerd, zit ernaast. Ze kreeg  alle vrijheid haar eigen verhaal te schrijven, en nam die ook. Dat ging niet vanzelf – zoals de bouw van zo’n ingewikkeld bibliotheekgebouw ook niet vanzelf gaat. Baartman spaart niemand, de verantwoordelijke wethouder niet, de architect niet, de ambtenaren niet, de protesterende omwonenden niet, en kijkt ze daarbij recht in de ogen. Toen haar klus erop zat, bogen zeven communicatie-afdelingen zich over de tekst. Het leverde naar verluidt (licht) furieuze reacties op, maar ze werden geen van alle gehonoreerd. Waardoor de lezer, ik in elk geval, aan het eind van een boek een diepe buiging maakt voor alle betrokkenen. Er is voorwaar nog hoop voor de architectuur. En voor de journalistiek.

Zo ontstond een boek dat recht doet aan zowel het ingewikkelde proces dat de bouw van een bibliotheek is, als het resultaat ervan. Het is, simpelweg, fijn om te lezen dat een wethouder durft te zeggen: “Je moet nooit alle risico’s willen weten, want dan schrik je en dat leidt tot besluiteloosheid.” Fijn, omdat je weet dat elke wethouder dat wel eens zegt, en dat zijn communicatieadviseur dat vervolgens weer wegpoetst omdat het politiek onhandig is.

Ook is het prettig dat architect Winy Maas van MDRDV het door hem bedachte gebouw als een provocatie ziet, en daar ook voor uitkomt. Elk kind weet dat het papieren boek onder druk staat, toch wil hij een bieb bouwen die gaat fungeren als paleis voor het volk. In Spijkenisse, of all places, een 75.000 inwoners tellende overloopgemeente van Rotterdam. Een nieuwerwetse groeistad met een oude kern, een laag opgeleide bevolking en veel sociale frictie.

Is een bibliotheek een hopeloos ouderwets gebouw nu elke vorm van kennis met een vingerveeg over een schermpje kan worden opgeroepen? Misschien. Toch zijn er nog vier miljoen Nederlanders lid van een bibliotheek, en volgens het CPB hechten we, gevraagd naar de meest geliefde ontmoetingsplek, meer waarde aan de bieb dan aan het museum, het theater of de sportclub. Ga eens kijken in een (groot)stedelijke bibliotheek, en wees verrast door het aantal zzp’ers die er kantoor houden, de studenten die er hun rommelig kot voor zijn ontvlucht en scholieren die er hun huiswerk komen maken. Om na afloop lekker met elkaar te chillen. Met de digitale revolutie als alibi wordt er flink gesnoeid in de bibliotheken, toch vormen hun uitgaven minder dan één procent van de totale gemeengelijke uitgaven. Tegelijkertijd wordt er internationaal fors geïnvesteerd in bibliotheken, het zijn de kathedralen van deze tijd.

Architect Winy Maas won met zijn ontwerp voor De boekenberg niet eens de prijsvraag, maar na enig ondemocratisch duw- en trekwerk van wethouder en ambtenaren kon hij toch aan de slag. Eigenlijk had hij een bibliotheek als een echte boekenberg in gedachten. In de openlucht dus. Onmogelijk natuurlijk; om het concept overeind te houden, wilde hij er een glazen stolp op zetten. Ook dat mocht niet. Toen kwam er een klassiek glazen zadeldak op, waardoor het gebouw oogt als een megaschuur. En laat er op de plek van De boekenberg vroeger ook echt een schuur hebben gestaan, eentje van hout, om vlas in op te slaan.

Ruim elf jaar duurde de bouw, enkele malen stond Maas op het punt er de brui aan te geven. Maar er moest en zou een bibliotheek op zijn cv, dus hij bleef. En sloot het ene compromis na het andere. Zo ging er, om de ergste bezwaren van omwonenden te neutraliseren, anderhalve verdieping van het oorspronkelijke ontwerp af. Er kwam een krankzinnig, arbo-correct buizenstelsel onder het glazen dak om de glazenwassers veilig hun werk te laten doen. En om de inkijk van de buurtbewoners te beperken, kwam de architect zelf me het voorstel om coniferen te plaatsen. Coniferen? “Ja, coniferen”, antwoordde Maas. “Mensen met goede smaak vinden ze lelijk. Maar in Toscane vinden ze ze opeens prachtig, want dan zijn het cipressen.”

Het zijn van die opmerkingen die je in een ‘normaal’ architectuurboek niet gauw tegenkomt. Als het van pas komt, is Maas, die te boek staat als nukkig en eigenwijs, niet bang om zichzelf en zijn vak te relativeren. Het hoort bij architectuur, zegt hij, “overigens zonder de functie of de gebruikers te veronachtzamen. Maar je kunt je terecht afvragen of zo’n berg met boeken wel nodig is in Spijkenisse. Er zijn mensen die zeggen: het is een graftombe voor het boek dat op sterven na dood is. Dat kan. Misschien is het een sarcofaag. Maar het is net zo goed een advertentie.”

In verhouding speelt Maas als internationaal gelauwerde architect niet eens zo’n grote rol in het boek. Waarmee Baartman onnadrukkelijk laat zien rol en functie van de architect beter te hebben dan de deskundologen. Ze trekt veel tijd en pagina’s uit voor de verantwoordelijke wethouder Gert-Jan ’t Hart, die het aandurfde het stadscentrum te slopen en weer op te bouwen, de gedreven stedenbouwkundige Ashok Balotra (“Wat ik sterk vind aan het concept? Het is een schuur. Je kunt er vee in houden. Of elektronica in opslaan, als het moet”), de betrokken ambtenaren, de externe deskundigen (“Je moet er niet aan denken om veel van dit soort projecten te hebben”), de bezwaarmakers (het gebouw is te hoog, de lift deugt niet en de routing ook niet), de bibliotheekgebruikers, en de beroemdste inwoner van Spijkenisse: dj Afrojack. Even interessant zijn de mijmeringen en ervaringen van de schrijfster zelf, in het appartementencomplex waar ze woont, op straat, of tijdens het joggen. Met het aaneenrijgen van haar reportages en de portretten van betrokkenen ontstond een architectuurboek met de kenmerken van een plotloze roman.

Het viel niet mee om na lezing van Baartmans boek níet spoorslags af te reizen naar Spijkenisse, waar ook architecten als Carel Weeber, Sjoerd Soeters en Ben van Berkel hun geurvlag hebben geplant. Hoe graag had ik zelf de Boekenberg beklommen, de buurt doorkruist, mijn bevindingen genoteerd. Ik heb het niet gedaan. Dit stuk gaat niet over een gebouw, maar over een boek. Niet over architectuur dus, maar over journalistiek. Zoals gezegd, er is nog hoop. Voor beiden.

Nicoline Baartman – Boekenberg Spijkenisse. Biografie van een gebouw. MVRDV/NAi Uitgevers. 440 pagina’s, 25 euro.