Misschien hoort uit de eerste column van het jaar frisse moed en energie te spreken. Toch schrijf ik hier liever nog even mijn grootste bioscoopergernis van 2023 van me af.
Omdat ik geen tijd had om naar de persvertoning te gaan, bezocht ik een voorpremière van Trần Anh Hùngs verrukkelijke eet- en liefdesdrama Le pot-au-feu. Of misschien moet ik het een kookfilm noemen, want het draait vooral om de manier waarop de 19de eeuwse meesterkok Dodin Bouffant (Benoît Magimel) en zijn assistent/geliefde Eugénie (Juliette Binoche) de ene topper van de Franse keuken na de andere bereiden: om de zalige rust en aandacht waarmee ze dat doen, om de textuur van al die waanzinnige, in close-up geëerde vlees- en groentegerechten.

Scene uit de verrukkelijke film Le pot-au-feu van Trân Anh Hùng.
De eerste kook-scène duurt liefst veertig minuten. Een feest voor de zintuigen is het – tenzij je vegetariër of veganist bent: dan verandert het banket al snel in een dode dieren-parade – en dat geldt voor de hele film. Het massaal toegestroomde publiek – ik zal verzwijgen waar en wanneer ik de film zag – kon dat duidelijk waarderen. Werkelijk iedereen begon hardop verlekkerd commentaar te geven op de breed geëtaleerde ingrediënten, de handelingen van het koksduo, de tot aan de rand gedekte tafels.
Intussen lukte het mij niet meer om me op de film te concentreren: ik zag en proefde alle beelden via de verzuchtingen van de mensen om me heen. Een enkele keer riep ik ‘Sst!!’, maar ik was duidelijk de enige die behoefte had aan stilte.
Als filmjournalist schrijf je voor het bioscooppubliek maar zie je de films op een manier die met de collectieve bioscoopervaring weinig te maken heeft
Best vreemd: als filmjournalist schrijf je voor het bioscooppubliek maar zie je de films doorgaans op een manier die met de collectieve bioscoopervaring weinig te maken heeft. Enerzijds zijn er de reeds genoemde persvoorstellingen, die speciaal voor mijn beroepsgroep worden georganiseerd in afgehuurde filmzaaltjes of bij de distributeur in huis. Kille, emotieloze bedoeningen zijn dat: tijdens de film klinkt nooit het geroezemoes of gelach dat films normaal gesproken tijdens vertoningen oproepen. Geen kreten van verbazing bij bijzondere momenten. Geen voelbaar gedeelde spanning. Het is ieder voor zich, blijkbaar omdat we ooit de afspraak hebben gemaakt dat dit is hoe professionele filmjournalisten zich onderling gedragen. Onze variant op het doodse kantooreiland.
Anderzijds kijken we, zeker sinds corona, steeds meer films thuis, via strikt voor ‘ons’ bedoelde video-linkjes. Ik had er ook eentje klaarliggen van Le pot-au-feu; het liefst was ik er tussenuit geknepen om op mijn eigen bank verder te kijken, met de kat op schoot, maar ik zat in het precieze midden van de zaal en wilde de aandacht niet naar me toetrekken.
Het enige wat erop zat was dat ik me overgaf aan de situatie. Vroeger waren klassieke concerten ook gewoon zuip- en schransfeesten, hield ik mezelf voor. En misschien was dit vrolijke geklets het beste bewijs dat Le pot-au-feu het gewenste effect sorteerde: waar de magen van vol wilden zijn, daar liepen de monden van over. En toch had ik liever een muisstille zaal gehad. Zodat ik die magen met eigen oren had horen rommelen.