Jeanny van Lieshout heeft een atelier aan huis, en een in een boerenschuur tussen de maisvelden. Via de vrouwenportretten die ze schildert van kunstenaars, dichters, activisten, wetenschappers, familieleden en passanten, raakt ze met hun in gesprek. 

‘Ik wil je mijn thuisatelier laten zien’, schreef Jeanny van Lieshout vooraf in een mail. ‘En de tuin natuurlijk. Maar is het goed als we eerst even naar mijn schuilplaats gaan?’ 

Dus rijden we nu door de uitgestrekte velden van Noord-Limburg. De horizon is breed, de lucht hoog. Verderop raast een vrachtauto door het veld, de rest van het gemotoriseerd verkeer gaat schuil achter muren van maïs. 

Bij een boerderij parkeren we achterom, bij een schuur. Er staan auto’s met een Pools kenteken. Jeanny maakt de poort van de schuur open. Het is schemerig en stoffig. Links en rechts stapels met oude houten meubels, in het midden een smal pad dat naar een wand van grijze gemetselde blokken leidt. De muur ziet er nieuw uit, onecht zelfs, als een filmdecor waar je met je vinger doorheen kan prikken. Ze opent een deur in de muur, we gaan naar binnen. Ik moet denken aan de Tardis, de vliegende telefooncel van Dr. Who, een klassieke Britse sciencefiction tv-serie. De deur van de Tardis geeft toegang tot een ruimte die totaal anders is dan de buitenkant doet vermoeden. Zo ook het atelier van Jeanny dat schuilgaat achter de gemetselde wand. Niet dat het onverwacht groot is, maar het voelt licht, ruim en geordend. Geen stof of geluid, alles staat of ligt op de juiste plek. De wereld is ver weg. 

Ze leidt me kriskras langs de verschillende tijdlijnen die hier samenkomen. Ze toont me mappen vol krantenknipsels, weeft citaten van haar favoriete schrijvers door haar zinnen: ‘Ken je Herman de Coninck? “Om het druk te hebben is een hoofd soms al genoeg”.’ Vervolgens deelt ze een persoonlijk verhaal over de mensen naar wie ze brieven schreef – totdat de laatste die antwoordde, overleed. ‘Dat was Servie Janssen, een kunstenaar uit Nijmegen. Toen hij stierf, dacht ik: En nu? Maar hij zei juist altijd: “Je moet niet alleen maar dingen doen, het is ook goed om terug te kijken”.’ 

Daarna toont ze de toevallige ontdekkingen die haar bezighouden, zoals Wonderen van het heelal, een boek uit de tweedehands winkel. Al jaren maakt ze tekeningen op basis van dit boek, en ze is er nog lang niet op uitgekeken. Het zijn tekeningen als flarden uit een droom: een planeet in een wolk van vuur, een kleine man die bedremmeld naast een enorme bloem staat, een schip dat opdoemt uit de mist. ‘Kijk: deze tekening vond ik eigenlijk mislukt. Maar daarna dacht ik: Dat kan helemaal niet. Zo burgerlijk: het idee dat iets kan mislukken. Dus deze tekening is niet mislukt, hoogstens een beetje onhandig.’

Sinds 2012 werkt Jeanny van Lieshout (Horst, 1957) aan een serie van inmiddels 734 vrouwenportretten, de Women’s Lib Army. Het zijn vrouwen die haar inspireren: kunstenaars, dichters, schrijvers, activisten en wetenschappers, maar ook familieleden of vrouwen die ze bij toeval ontmoet. 48 van de meest recente portretten kijken me aan vanaf de muur. Sommige zijn dun met verf opgezet, andere juist krachtig. Er zijn geborduurde portretten, maar ook bewerkte foto’s. In fijn potlood staan de verhalen van elke vrouw op de tekening geschreven. ‘Ik zie het echt als ontmoetingen met hun. Soms in het echt, maar vaak ook via boeken, online of verhalen van anderen. Ik bedenk dan bij iedere vrouw welke techniek het beste bij haar zou passen. Ik las ooit een tekst met tien belangrijke punten als je beroemd wil worden als kunstenaar. Eén daarvan luidde: “als je iets hebt gevonden wat je onderscheidt, dan moet je dat consequent volhouden.” Nou, dan moet je niet bij mij zijn.’

Ze loopt naar een grammofoonspeler in een kast. ‘Door mijn vader ben ik opgegroeid met klassieke muziek. Hij is niet zo oud geworden, maar ik draai zijn platen nog steeds. Soms hoor ik dingen die ik nog niet kende: zó mooi, alsof je een cadeautje krijgt uit het hiernamaals.’ 

Terwijl we luisteren naar een symfonie van Anton Bruckner sta ik tussen twee op de grond liggende schilderijen. Jeanny: ‘Die maak ik in eerste opzet dus thuis in mijn atelier. Daar is weinig plek, ik moet het meubilair weghalen om de doeken op te spannen.’ Ze opent een doos met potloden. ‘Kijk dit zijn echt mijn lievelingspotloden, die zijn nog uit de winkel van mijn ouders. Het is echt een heel vet potlood, het wordt heel zwart. Af en toe moet je ze in de koelkast leggen, anders worden ze te week. Stel je voor dat die opraken. Waar moet ik dan mee tekenen?       

‘Ik ben vooral hier, ga niet veel op reis’, zei ze aan het begin van mijn bezoek. ‘Maar dat betekent niet dat ik onder een steen leef.’ Het is misschien daarom dat Dr. Who na het gesprek in mijn hoofd blijft spoken. Dr. Who is niet gebonden aan één bepaald punt in de tijd en voelt zich in alle tijden thuis. In alle gedaantes ook, oud of jong, hij, zij of hen. Jeanny lijkt zich ook in de hoofden en tijden van al die schrijvers, dichters en kunstenaars die ze portretteert thuis te voelen. Ze geeft ze een gezicht, en een verhaal. 

Bij een volgende keer dat ik een boerderij aan de horizon zie, denk ik aan Jeanny die, verborgen in een boerenschuur, haar penseel oppakt. Soms heb je een schuilplaats nodig om meer van de wereld te kunnen zien.