De plaats van bestemming biedt een troosteloze aanblik. Gisteren zaten we nog buiten met een glaasje wijn, zegt de buurvrouw. Ja ja, gisteren. Gisteren is geschiedenis, vandaag geselen regen en wind de gevels van dit voor indiaanse zomers bedoelde huis. Ons verzet – haastig gesloten luiken en op het vuur gegooide blokken hout – is van een voorspelbare vergeefsheid.
Maar, zo heb ik me voorgenomen, het weer zal geen spelbreker zijn in deze vier dagen zelf opgelegde retraite. Met twee boeken voor onderweg en een plankje met ongelezen meesterwerken ter plekke zal zelfs het armageddon me koud laten. In de hangmat of aan de keukentafel, het is me om het even waar ik deze gestolen dagen zal verbrengen. En de laptop, die op de valreep nog mee kon in de rugzak, komt er alleen in noodgevallen uit.
Leesdagen zullen het worden. De vlammen in de open haard likken langs de blokken hout, mijn ogen glijden over de ruggen van de meesterwerken op dat vermaledijde plankje. Ik ben zo’n onmogelijke lezer die in vier, vijf boeken tegelijk bezig kan zijn. Terwijl ik nadenk over de besluitvaardige man die ik altijd meen te moeten uithangen (terwijl de astrologische wetenschap me als weegschaal heeft geoormerkt), trekken mijn grijpgrage handen enkele boeken uit het rijtje. Waarom, zo fluistert de duivel genaamd Twijfel me in, zou ik me beperken tot het uitlezen van De macht van het bouwen, die ontluisterende pil van Deyan Sudjic over hoe toparchitecten stroop rond de mond smeerden – en smeren – van potentaten om hun ontwerpen te kunnen realiseren. En is Voltaires Brieven uit Engeland, waar ik in het vliegtuig in heb zitten grasduinen, niet juist een bundel waarvan je het genot moet uitsmeren over een langere periode, één brief per week bijvoorbeeld?
Zo zwaait Twijfel in mijn hoofd met een slopershamer om zich heen. Hij laat me zonder wroeging een oude essaybundel van Bernlef van het plankje grijpen voor een ontmoeting met door hem bewonderde spelbrekers in de literatuur als Italo Calvino, Georges Perec en Julio Cortázar, en lees zijn herinneringen aan Jan Hanlo, befaamd dwarsligger van eigen bodem.
Een paar uur later zet ik Bernlef weer op zijn plaats en steek over naar Huub Beurskens, wiens verhalenbundel De echoïst een aan mijn schuldgevoel appelerende knipoog verzendt. Voorafgaand aan een vorige retraite in dit huis had ik het boek aangeschaft maar onaangeroerd gelaten; op het plankje waren immers nog tal van wachtenden vóór hem. Ik tast toe. Nu is Beurskens niet zo’n schrijver waar je even twintig of veertig bladzijden in wegleest, maar ik laat me versieren door een verhaal met de titel De wrede liefde van Rita Polanen. Over een slager en diens gedroomde vrouw. Mannen leven in een wereld van gedroomde vrouwen en Flaubert leerde ons lang geleden al hoe je daarmee omgaat, maar Beurskens geeft er met zijn fantastische vertelling weer een heel andere wending aan.
Zo zap ik van boek naar boek en eindigt deze retraite als alle andere. Veel aangeroerd, niets voltooid. Ik lijk verdomme wel een weegschaal, roep ik mezelf op de laatste dag tot de orde, verkoop Twijfel een oplawaai en grijp, zoals het een besluitvaardige man betaamt, naar mijn laptop. Regen en wind geselen de gevels van het tochtende en kierende huis, maar ik merk er niets van.