Voor haar jongste boek verbleef schrijfster Nikki Dekker twee weken Nationaal Park De Groote Peel. Ze bezocht ook de gebieden met intensieve landbouw eromheen, vertelt ze aan PAUL VAN DER STEEN. ‘Ik zag volop schuren en grasland, maar geen koeien.’
Een ideale eerste kennismaking was het niet, die tussen schrijfster Nikki Dekker en Nationaal Park De Groote Peel. ‘Het was bloedheet en ik werd meteen lek gestoken door muggen. Tegelijkertijd trof de enorme rust me. Ik liep er echt helemaal in mijn eentje.’
Ze vond het er erg vochtig, maar van deskundigen hoorde ze later dat het grensgebied tussen Limburg en Noord-Brabant juist nog veel natter moet worden. Alles om het beoogde veenherstel een werkelijke kans te geven.
Nikki Dekker (Amersfoort, 1989) verbleef twee weken in nationaal park De Grote Peel als schrijver in residentie. Het literair productiehuis Tilt en het Cultuurfonds Noord-Brabant nodigden haar uit, ze zochten een auteur die een stem kon geven aan de bodem. Al in haar succesvolle debuutroman diepdiepblauw dook Dekker, door De Volkskrant uitgeroepen tot ‘literair talent van 2023’, bijna essayerend in de onderwaterwereld: ze spiegelde het moeizame geploeter van de moderne mens aan het ogenschijnlijk behendigere gedrag van zeedieren.
Toch twijfelde ze even over de schrijfopdracht. ‘Van de bodem wist ik net als vrijwel iedereen niet zoveel. Ik heb wel al lang een tijd een fascinatie voor fossielen en heb ook een kleine verzameling; nu nog iets in je hand kunnen houden dat duizenden jaren geleden in een mond zat, is iets bijzonders.’
Bepakt en bezakt kwam Dekker in Limburg aan. Vijftien boeken zaten in haar bagage. Inlezen op locatie, zo werkt ze graag. Research en veldonderzoek gelijk op laten gaan, in de wetenschap dat echte wijsheid pas ontstaat door contact met de buitenwereld: de Grote Peel induiken, indrukken opdoen met alle zintuigen, praten en rondwandelen met omwonenden en deskundigen.
Rondom het 1348 hectare grote veengebied van Nationaal Park De Groote Peel is veel intensieve landbouw. ‘Ik zag volop schuren en grasland, maar geen koeien. Een ecoloog heeft me moeten uitleggen dat die er wel waren, maar dat ze nooit buiten komen. Dat geeft te veel gedoe voor de boeren. Zo draait alles alleen maar om efficiency. Niet alleen bij agrariërs, hoor. Bij ons ook. Een behoorlijk lege invulling van het leven. En dan loop je De Groote Peel in en dan zie je, als je goed kijkt, allerlei prachtigs. Inclusief koeien – Schotse Hooglanders in dit geval.’
Zoeken naar het antwoord op de vraag hoe (ook de kleine en minder opvallende) dieren en planten hun dag doorkomen, zet zaken in perspectief, zegt Dekker. ‘Het helpt ook om af te komen van de hijgerigheid van het menselijk bestaan.’ Ze verloor zich niet alleen in de natuur maar dook steeds verder terug in de tijd, tot driehonderd miljoen jaar geleden. ‘Ik kwam het nodige af- en uitsterven tegen, maar er ontstaan altijd weer nieuw levensvormen. Dat biedt hoop en troost. Tegelijkertijd werd ik me bewust van alles wat we zijn verloren. Ik las Natuuramnesie van Marc Argeloo, een boek dat gaat over hoe gemakkelijk we vergeten hoe de natuur er dertig, zestig of tachtig jaar geleden bij lag. Daardoor valt ons niet op wat we allemaal zijn verloren, en hoe schraal onze omgeving eigenlijk is, vergeleken met toen. De Peel werd vroeger “onland” genoemd; volkomen onterecht bij alle rijkdom die het te bieden heeft. Kijk alleen al naar wat veen te bieden heeft op het gebied van CO2-opslag.’
Een boekje van ongeveer tienduizend woorden zou Dekkers schrijfopdracht aanvankelijk opleveren. Haar redacteur bij uitgeverij De Bezige Bij had al haar twijfels bij het tekenen van het contract, ze vroeg: ‘Kun jij dat eigenlijk wel, zo’n dun boekje?’ Ze kreeg gelijk. Het werd dikker en dikker. Dekker, verontschuldigend: ‘Mijn brein werkt nogal associatief. Op de ene vraag die ik mezelf stel, volgt al snel een volgende.’
Zo komen ook de grote kwesties van het leven, van het kaliber ‘Waartoe zijn wij op aard?’, aan bod. Zijpaden mijdt ze evenmin. ‘Ik vind veel interessant. Ook daarom is het goed dat er redacteuren zijn, zodat ik op een zeker moment een streep trek.’ Zo werd het boekje een boek, met zo’n veertigduizend in plaats van tienduizend woorden.
Omdat het project gaandeweg groeide, had Dekker ook geen last van het tweede boeksyndroom – de vuistregel dat de opvolger van een succesvol debuut tegenvalt. ‘Eerst dit werk in opdracht, was het idee. Dat tweede boek zou daarna pas komen. Graafdier wijkt trouwens zo af van mijn debuut dat het ook net zo goed mijn eerste boek zou kunnen zijn, of mijn derde. En van dat tweede boeksyndroom wordt ook wel iets erg groots gemaakt. Ik heb de neiging om dat te relativeren, net als recensies en nominaties. In lijn met de oefening in het boek om jezelf voor te stellen als ontbindend lijk. Uiteindelijk leggen de vliegen eitjes in je oogkassen.’
Het werken aan Graafdier heeft Dekker veranderd, denkt ze zelf. ‘Ik heb meer oog gekregen voor de omgeving waarin ik me bevind, voor de insecten, de vogels, de bodem. Dat mijn vriend bos- en natuurbeheer studeert, helpt natuurlijk ook. Tijdens de residentie had ik nog een rugzak te leen; intussen heb ik er zelf een. Omdat ik veel meer wandel. Ik kijk anders. Op een stukje groen vlakbij mijn huis bleef in de lange natte periode in het voorjaar een plas water staan. Vroeger zou ik me afvragen: Is die nog niet weg? Nu hou ik de ontwikkeling van die plas in de gaten en zie ik hoe zich daar na verloop van tijd allemaal leven in ontwikkelt.’
Nikki Dekker, Graafdier. Amsterdam, De Bezige Bij, 2024