Het ploeteren is verdwenen
“Mijn solo-tentoonstelling Through the Vineland, nu in het Bonnefantenmuseum in Maastricht, beschouw ik als de kroon op het werk van de laatste vier jaar. Er hangen veertien schilderijen, groot en klein door elkaar. Het zijn volwassen werken die buiten me om functioneren. Ik kan ze loslaten.
Als je de Koninklijke Prijs voor de Schilderkunst hebt gewonnen, verwacht je dat wel, zo’n resultaat. Toch weet je nooit welke impact zo’n expositie heeft. Ik bedoel daarmee dat er een soort rust over je heen komt die zegt: hier ben ik. En dat je weer even kunt ademhalen. Tegelijkertijd: ik heb net een ander atelier en veel zin om weer nieuw werk te gaan maken. Als ik twee minuten naar Through the Vineland kijk, weet ik wat er nog bij kan. Zowel thematisch als technisch. Het is een gevoel. Het is als koken, je hebt het al eens gedaan, weet hoe lekker het smaakt, maar je weet nooit of het weer lukt. Ik heb meer vertrouwen nu. Het ploeterende is verdwenen, ik ben losser geworden. Ik heb het idee dat ik kalmer kijk, en rustiger schilder.
De wereld om me heen beschouw ik als een stilleven waar je naar kijkt, met al zijn schoonheid en wrangheid. Ik haal er mijn inspiratie uit, net als uit muziek, en boeken. Ik zet wel eens fragmenten uit songteksten en boeken op doeken, vluchtige kreten zijn het eigenlijk, krassen, juvenalia uit de tienerkamer. Ik heb net Poppy Z. Brite herontdekt, de biografe van Courtney Love, maar vooral bekend vanwege dandy-horror verhalen die zich afspelen in New Orleans, met de bekende cajun sfeer, donker, zwoel en zweterig. Die sfeer zit vanaf het begin ook in mijn werk. De laatste tijd heb ik goed naar Matisse gekeken, naar Gauguin, Manet en Toulouse Lautrec. Mijn penseelstreek is korter nu, ik gebruik kleinere kwastjes dan vroeger. Ik maak grotere doeken dan zij, door die techniek lijken ze van afstand op tapijten.
Het is moeilijk aan te geven in welke fase van je loopbaan je zit, dan zou je het totaalplaatje moeten kennen. Ik merk wel aan hoe mensen reageren dat het zich ontwikkelt, dat het alsmaar verder gaat. Het kan ook zo afgelopen zijn trouwens, de wereld verandert steeds. Maar ik geloof in de schilderkunst. Of ik ooit overwogen heb om iets anders te gaan doen? Nee. Zingen misschien, maar dat is me overkomen. Ik ben overgehaald om in Black Velcro te gaan zingen, daarvoor moest ik echt over een drempel. Het heeft me meer zelfvertrouwen gegeven. Laatst na een optreden had iemand kritiek op mijn houding: statig, stemmig en zwart. Maar ik ga niet overdreven uitbundig lopen doen op de bühne, dit is zoals ik ben. Klinkt eigenlijk wel goed hé: statig, stemmig en zwart.
Het winnen van de Parkstad Limburg Prijs zou een hele eer zijn, maar ook dat ik weer een tijd ongestoord kan werken zonder bijbaan. Het is een behoorlijk bedrag, die 10.000 euro; meer dan de Koninklijke Prijs, dat was 6500 euro. Dat bijbaantje hoeft trouwens even niet meer, nu ik sinds kort een basisstipendium heb: 36.000 euro die ik mag uitstrijken over vier jaar.
Ik kwam in 2004 van de academie, en eigenlijk heb ik sindsdien nooit gestaag kunnen werken. De laatste jaren kocht Schunck werk van me aan, het Atrium, en het Bonnefanten. Dan kun je financieel weer een paar maanden vooruit, maar constant werd het nooit. En zijn er galeries die interesse hebben. Ik heb echt het gevoel dat het goed gaat komen.”