Het werk van Michaël Borremans dwingt tot goed kijken en nog beter nadenken. De schilderijen van de Vlaamse schilder, concludeert EDO DIJKSTERHUIS, zijn gevuld met tijdloze archetypen die zich moeilijk laten plaatsen.
The New York Times noemde Michaël Borremans ‘misschien de grootste levende figuratieve schilder’. Dat is een uitspraak die op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. En waarvan eigenlijk alleen het woord ‘misschien’ helemaal klopt.
De Amerikaanse krant schaalt Borremans hoger in dan Marlene Dumas, Luc Tuymans, Miriam Cahn en Gerhard Richter – om maar een paar hedendaagse schilderskanonnen te noemen met een oeuvre dat vele malen groter is dan het zijne. Maar Borremans laat zich niet met hen vergelijken, simpelweg omdat hij zich niet tot hen verhoudt. In zijn werk is hij ‘in gesprek’ met collega’s uit het verleden; zijn retrospectief in Museum Voorlinden staat bol van de kunsthistorische knipoogjes en eerbewijzen.
Michaël Borremans (Geraardsbergen, 1963) was 33 toen hij begon te schilderen. Op de kunstacademie had hij zich gespecialiseerd in fotografie, als beginnend professional maakte hij in kleine kring furore met gedetailleerde tekeningen. Toen hij merkte dat hij daar nooit de aandacht mee zou genereren die hij zocht, verdiepte hij zich in de tradities van de schilderkunst. Hij heeft goed gekeken naar Jan van Eyck, de 15de eeuwse olieverfpionier. Van Édouard Manet nam hij de dunne, gladde penseelstreek over. En de surrealist René Magritte steekt hij naar de kroon: The Lid is een direct citaat van zijn mannen met een bolhoed of appel op de plek waar je een gezicht verwacht, alleen is het obstakel bij Borremans de deksel van een soepterrine. Het vervreemdende effect is zo groot dat je bijna vergeet dat de geportretteerde naakt is. Alle aandacht gaat naar dat verdwaalde stuk servies.

Michaël Borremans, The Acrobat (2021). foto Peter Cox
Borremans’ grootste voorbeeld is echter Diego Velázquez. Die probeert hij net als Magritte af te troeven door zich te wagen aan een directe imitatie van het Portret van paus Innocentius X (1650), volgens velen ‘het beste portret aller tijden’. In The Pope laat Borremans de machtspoliticus met zijn argwanende blik geheel buiten beeld en beperkt hij zich tot de kostbare, rode stof van zijn soutane. Opgerold tot een kegel straalt het stuk textiel macht, rijkdom en een moeilijk te definiëren maar onderhuids voelbare kwaadaardigheid uit.
Actualiteit is bij Borremans ver te zoeken – en ook daarin verschilt hij van de hedendaagse schilderstop. Miriam Cahn schilderde recentelijk haar woede over de Hamas-aanslagen van 7 oktober 2023 van zich af. Richter vereeuwigde de leden van de Baader-Meinhof Gruppe in fotorealistisch zwart-wit. De geëngageerde doeken van Dumas worden bevolkt door terroristen en sekswerkers. En Tuymans heeft zo’n beetje de hele 20ste-eeuwse geschiedenis in verf gevat, van Belgische misstanden in Congo tot een Nazi-gaskamer. Maar bij Borremans ontbreekt elk aanwijsbaar nieuwslinkje.

Michaël Borremans, Sleeper (2008). foto Maris Hutchinson
Zijn voorstellingen zijn opgebouwd uit tijdloze archetypen. Die stelt hij in zijn atelier samen met behulp van modellen die hij vraagt hun kostuums te naaien naar zijn ontwerp. Het knullige en imperfecte wordt zeer nauwgezet nageschilderd, een paradoxale maar effectieve manier om aan te geven dat de betekenis de beeltenis overstijgt. Zoals in Large Rocket, waar een model gekleed gaat als raket. De armen hangen werkloos langs het lijf, de voeten zijn gestoken in suffe sloffen. Maar dit schilderij gaat niet over de angst voor SS20’s, Tomahawks of de oorlogshitsers die ze afvuren. Het gaat dieper. Hier zien we angst voor de wereld buiten de veilige thuishaven, angst voor angst ook.
Wat Borremans ook karakteriseert is het gelige licht dat hij over vrijwel al zijn doeken laat schijnen en dat niet anders kan worden beschreven dan ‘historiserend’. In zijn vroege werk was die lichte schemer, tegen sepia aan, nog toe te schrijven aan de oude foto’s die hij gebruikte als bronmateriaal. Maar sinds een paar jaar maakt hij zijn eigen foto’s, toch is die clair-obscur sluier gebleven.

Michaël Borremans, The Pope (2020). foto Peter Cox
De voorstellingen die we door die filter zien, lijken op het eerste gezicht figuratief en uitermate realistisch. Borremans kan zich uitleven in lichtglimmers op een porseleinen beeldje of de zwart glanzende knoppen van een exotisch ogende plant die door de titel Alien meteen iets krijgen van ogen. Maar hij is door de jaren heen steeds dunner, soms zelfs schraal gaan schilderen waardoor het nog duidelijker is dat je naar een illusie van verf op doek kijkt. In A Brick and a Shoe is de baksteen bijna doorzichtig en laat de schilder de veters van de zwarte mannenschoen ontsporen in een spaghettibrij.
Meer dan een figuratief schilder is Borremans een conceptualist voor wie het canvas een theater is. In Red Hand, Green Hand speelt hij zelfs even de hoofdrol. Hij toont zijn handen die zijn ondergedompeld in stoplichtkleuren: rood, groen, wachten, gaan – alsof hij de kijker dirigeert. Het is veelzeggend dat de handpalmen naar beneden zijn gedraaid. De kunstenaar lijkt zich bloot te geven maar houdt toch iets verborgen.

Michaël Borremans, Red Hand, Green Hand (2010). foto Maris Hutchinson
Michaäl Borremans, A Confrontation at the Zoo. T/m 23.03 in Museum Voorlinden. voorlinden.nl