Weinig landen hebben een recente geschiedenis die bloediger is dan die van Colombia. En niemand vertolkt het leed van de bevolking beter dan Beatriz González, vindt EDO DIJKSTERHUIS. ‘Ze doet het met grote emotie, kleine gebaren en knallende kleuren’.
Op 7 november 1985 bestormden regeringstroepen het Hooggerechtshof van Colombia. De dag ervoor was het gebouw bezet door leden van de guerrillagroep M-19, om een rechtszaak tegen president Belisario Betancur af te dwingen.
De militairen gingen genadeloos te werk. Op het einde van de dag waren er 98 doden, niet alleen guerrillastrijders maar ook gijzelaars, onder wie de helft van alle Colombiaanse opperrechters. Al snel ging het gerucht dat het leger onder één hoedje had gespeeld met de Colombiaanse drugsbaronnen die op dat moment onder het vergrootglas van het Hooggerechtshof lagen. President Betancur sprak het volk diezelfde avond nog toe via de nationale televisie. Hij noemde het gebeurde een ‘vreselijke nachtmerrie’ en een ‘historische gebeurtenis’. En deed vervolgens helemaal niets.
Die zevende november 1985 vormt een waterscheiding in het oeuvre van Beatriz González (1932), de Colombiaanse kunstenares wier werk op dit moment te zien is in museum De Pont in Tilburg. In die overzichtstentoonstelling hangen twee werken met de titel Señor presidente, qué honor estar con usted en este momento histórico (Mijnheer de President, wat een eer om in uw aanwezigheid te zijn op dit historische moment): een tekening uit 1986 en een schilderij van een jaar later. In het eerste werk signeert Betancur een document aan een tafel waar een half verkoold lijk op ligt. In het schilderij is die al te directe aanklacht vervangen door een bloemstuk en heeft de president dollarbiljetten in handen in plaats van een te tekenen wetsvoorstel. Hij wordt geflankeerd door twee militairen in het soort operette-uniform waar dictaturen patent op lijken te hebben.
Hernemen, herschikken en herbenoemen zijn een beproefde werkwijze voor González. Sommige dingen worden afgezwakt, andere vetter aangezet. Van tekening naar schilderij blijven een paar dingen echter hetzelfde, zoals hier de zelfgenoegzame grijns van de president en de hand op de achtergrond.
Die hand is onderdeel van muurschilderingen zoals je ze veel ziet in Zuid-Amerika. Ooit in Mexico ontwikkeld als revolutionair communistisch medium werden ze in het Colombia van de laat-20ste eeuw geadopteerd als rechts propagandamiddel. Het type kunst dat González tot 1985 ver weghield van uitgesproken politiek engagement. In haar kringen gold ‘boodschapkunst’ als plat en lelijk. Zij stelde er ironie en relativering tegenover.
De jonge González zou je postmodern avant la lettre kunnen noemen. Opzettelijk knullig en in ‘poppy’ kleuren schilderde ze foto’s na uit kranten en tijdschriften. Ze kopieerde en manipuleerde westerse meesterwerken, bijvoorbeeld Picasso’s Guernica als tegeltableau in geel en blauw. En ze flirtte opzichtig met kitsch en slechte smaak door bourgeois dressoirs en nachtkastjes te beschilderen met religieuze voorstellingen.
De Pont toont een paar van die vroege werken, maar de nadruk ligt op de periode na 1985, toen González naar eigen zeggen ‘niet meer kon lachen’. Dood, verlies en rouw zijn vanaf dat moment haar thema’s. Ze schildert lijken in het mortuarium, waarvan we soms alleen de voetzolen zien. Soms ontbreken lichamen en zijn foto’s geplaatst op lege doodskisten. En nabestaanden voeren de ceremonia de la caja uit, als ze de overblijfselen van hun geliefden uiteindelijk krijgen overhandigd in een kratje.
De kleuren waarin ze dit alles toont, zijn extreem expressief. Woedend paars en gloeiend kobaltblauw botsen met broeierig geel en bijna giftig groen. Haar geliefde turquoise knalt iedere keer weer van de wand. Dat De Pont voorafgaand aan deze tentoonstelling de oude tl-balken heeft vervangen door een hoogwaardige LED-lichtinstallatie die reageert op invallend daglicht, betaalt zich meteen uit.
Het uitgesproken palet contrasteert met het ingetogen drama. González toont grote emoties in kleine gebaren, zoals de ondertitel van de tentoonstelling, una poética del gesto, nog eens onderstreept. Handen worden voor gezichten geslagen, schouders hangen naar beneden, hoofden worden afgewend en monden vormen dunne strepen. De houding die het meest terugkeert is van een figuur die iets tilt: huisraad die mee moest op de vlucht, het lichaam van een overleden geliefde of de loodzware last van de geschiedenis – die zich blijft herhalen, zonder uitzicht op verbetering.
De vergelijking dringt zich op met Miriam Cahn (1949), wier tentoonstelling Reading Dust in dezelfde week als González’ Guerra y paz opende in het Stedelijk Museum Amsterdam. Ook een vrouw op leeftijd die via schilderkunst, het ‘trage’ kunstmedium bij uitstek, het geweld aan de kaak stelt dat we normaliter alleen via krantenfoto’s en journaalbeelden tot ons krijgen. Maar de verschillen zijn ook groot. Cahn is meedogenloos in het tonen van moord, verkrachting, mishandeling en andere gruwelijkheden die bijna altijd op het conto komen van mannen. Bij González is het meer onderhuids.
Er is ook een groot verschil in de manieren van tentoonstellen in Amsterdam en Tilburg. In het Stedelijk hangen ruim 130 werken hutjemutje zodat ze bijna niet afzonderlijk te bekijken zijn en het geweld je naar de strot vliegt. In De Pont wordt de helft van dat aantal werken getoond op méér vierkante meters. Dat lijkt minder confronterend, maar biedt de individuele werken de ruimte om zich blijvend in je hersenen te nestelen.
Toppunt van spaarzaam inrichten is de zaal met vier doekjes uit de serie Las Delicias: portretten van vrouwen in de rouw. Ze zijn niet groter dan 30 bij 30 centimeter en hebben elk een metersbrede muur gekregen – die ze met hun invoelbaar grote verdriet meer dan vullen. Dit sluitstuk toont dat González behalve een empathisch vertolker van het Colombiaanse leed vooral ook een geweldig goede schilder is.
Beatriz González, Guerra y paz: una poética del gesto. T/m 09.03 in De Pont museum in Tilburg. depont.nl