Weinig kunstenaars hebben de menselijke afgrond genaamd Tweede Wereldoorlog zo doorgrond als Armando. In Venlo vallen oeuvre en kunstenaar samen in een expositie; teksten uit een boek van Cherry Duyns fungeren als rode draad. ROB SCHOONEN ging kijken. ‘Zijn plastieken zijn even doorwerkt en knetterend van de spanning als zijn doeken.’  

Alsof één schuldig landschap niet genoeg is, heeft James Hannan, samensteller van de tentoonstelling Armando: door de ogen van een vriend, vier grote, zwaarmoedige schilderijen van de kunstenaar bij elkaar gehangen. Ze grijpen je bij de strot. Luttele seconden later dalen de zwarte, grijze en rode tinten in en krijgen de pasteuze schilderijen een plek in je lijf.

Armando (geboren als Herman Dirk van Dodeweerd, 1929-2018) was niet de vrolijkste kunstenaar op aarde, maar hoe kon het ook anders? Als je als tiener opgroeit tijdens de Tweede Wereldoorlog, op een steenworp van Kamp Amersfoort, en je ziet de verschrikkingen in dat straf- en doorgangskamp, dan is lachen niet je eerste natuur. Die jeugdervaringen verbeeldde Armando later in wat hij ‘schuldige landschappen’ noemde; bomen en struiken groeien er gewoon door, alsof er niets is gebeurd.

Trekt de natuur zich dan helemaal niets aan van de verschrikkingen in zo’n kamp? De kunstenaar geeft er lucht aan. Voor zichzelf, maar ook voor de beschouwer. Door met dikke klodders verf een bijna abstracte bosrand te schilderen. In diepzwart, met hier en daar een al dieprood accent. Of hekken, in datzelfde peilloze zwart. En óf je je dan schuldig voelt…

En naast dat tweeluik uit 1987, hangt het al even indrukwekkende Gefechtsfeld (1986), en daarboven Preussisch (1982) en Melancholie (1986). Het is, zo bij elkaar, van een droefheid die lang beklijft.

Werk van Armando in Museum van Bommel van Dam. foto ZOUT magazine

Ruim dertig werken telt Armando: door de ogen van een vriend, en ze stemmen – goddank – niet allemaal droef. Uit zijn vroege werk bijvoorbeeld, uit de eigen collectie van het museum, zijn rake, met vaart gemaakte tekeningen te zien die naadloos passen bij de Informele Kunst die na 1945 opgang maakte. Later sloot hij zich aan bij de Nul-beweging, met onder anderen Jan Schoonhoven en Henk Peeters, en ruilde hij de verf in voor industriële materialen, zoals plastic, bouten en prikkeldraad. Over die Nul-groep: ‘Maar toen ik er eenmaal middenin zat, vond ik er niks meer aan’. Toen er een keer een groepsfoto werd gemaakt, piepte hij er tussenuit. Na een fikse strandwandeling bij Zandvoort kwam er de gewaarwording: hij moest weer gaan tekenen en schilderen.

Hij pakte zijn expressieve handschrift uit de jaren vijftig weer op en kwam tot de indrukwekkende doeken in vooral zwarte en grijze tonen die hem bekend maakten. In Venlo zijn ook plastieken te zien, ze zijn even doorwerkt en knetterend van de spanning als zijn doeken. 

Behalve gemoedstoestanden als woede, agressie, schuld en boete was er ook ruimte voor luchtigheid en humor. In de jaren zeventig en tachtig kregen ze de ruimte in het tv- en theaterprogramma Herenleed, dat hij maakte met Cherry Duyns – waarbij af en toe ook  Johnny – the Selfkicker – van Doorn kwam opdraven: absurdistische dialogen van keurig geklede heren op een zandvlakte op de Veluwe, waar Armando toen woonde. Het gaat nergens over, en het raakt aan alles. De jongere generatie die Herenleed heeft moeten missen, kan terecht in een van de bijzaaltjes van het museum waar een registratie van het programma wordt getoond. Even verderop is een tv-documentaire uit het Berlijn van de jaren tachtig, waar Armando toen woonde, te zien – nog zo’n niet te missen aanvulling op het wereldbeeld van de kunstenaar.

Armando was een multi-talent. Hij was kunstredacteur bij de Haagse Post, schreef columns in NRC, en speelde viool, onder meer bij het zigeunerorkest Tata Mirando. Het is jammer dat Armando’s muzikale talenten, toch een belangrijk onderdeel van zijn leven, in Venlo amper aandacht krijgen.

Armando (r) met Cherry Duyns in Herenleed.

Zijn Herenleed-kompaan, journalist, schrijver en filmmaker Cherry Duyns (1944), was meer dan vijftig jaar bevriend met  Armando. Ze schreven beiden voor de Haagse Post, maakten samen theater- en tv-programma’s. Van 2011 tot Armando’s dood in 2018 voerden ze 21 gesprekken. Duyns heeft ze gebundeld in het boek Gesprekken met Armando – ‘Ik bel je wel als ik dood ben’ waarin de kunstenaar praat over zijn werk, zijn driften en zijn angsten, net als over zijn familie en over collega-kunstenaars.

Ze sparen elkaar niet, de vrienden. In het eerste gesprek merkt Duyns op dat Armando er totaal geen zin in heeft: ‘Ik zie je verveelde blik alweer’. Het repliek: ‘Kom op dan met je vragen. Als het geen interessante vragen zijn, doe ik mijn bek niet open’.

Dat laatste overkwam me jaren geleden, toen ik de kunstenaar sprak bij gelegenheid van zijn solotentoonstelling in Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Veel meer dan  ‘nee’, ‘ja’ en ‘weet ik niet’ kwam er niet uit zijn mond.

Terug naar het boek van Duyns: 17 mei, 2018. Huizen, A. belt: ‘Wanneer kom je weer naar Potsdam, joh! Ik verveel me de pleuris’. Praten over de dood. Vraagt: ‘Wat wil jij als het zover is?’

‘Het vuur in en daarna afblussen in zee’, zeg ik.

‘O, dat wil ik ook’.

Armando: door de ogen van een vriend. T/m 3.9 in Museum Van Bommel van Dam in Venlo. vanbommelvandam.nl

Cherry Duyns, Gesprekken met Armando – ‘Ik bel je wel als ik dood ben’. Amsterdam, Uitgeverij Atlas Contact, 2023