Deze prijs lijkt me een goede gelegenheid om in te gaan op de vraag waarom het zo’n raar beroep is om filmcriticus te zijn. Ik hou enorm van dit werk, ik verdien mijn geld met mijn passie. Maar geregeld kan ik denken: waar slaat dit nou toch eigenlijk allemaal op?
Dat begint er al mee dat je als criticus toch een beetje de rol van betweter moet aannemen, terwijl ik me altijd weer kan afvragen wie ik nou helemaal bent om anderen te vertellen of een film goed of slecht is. Waar dit beroep in hemelsnaam goed voor is terwijl de wereld in brand staat. En neem alleen al het feit dat ik recensies schrijf en inleidingen verzorg, terwijl ik zelf nooit recensies lees van tevoren en er echt niet van hou om een inleiding bij te wonen: hoe kan het nou dat dat precies is wat ik doe?
Al die stress ook. Steeds weer moet je woorden vinden voor dingen die je eigenlijk vooral moet zien en horen. Een uitgekristalliseerde mening, een afgewogen oordeel, een pakkende openingszin, een mooi afsluitende slotzin. En dan ook nog zorgen dat je niet altijd dezelfde formuleringen gebruikt, niet altijd op dezelfde manier je recensies opbouwt en vooral: dat je films niet behandelt alsof ze eigenlijk verhaaltjes met plaatjes zijn. Niet het wát van een film, maar het hóe, dáár wil ik over schrijven.
Misschien schrijf ik dus niet alleen voor de mensen die mijn stukken lezen, maar vooral voor de films die ze kijken. Ik wil zorgen dat de films gezien worden zoals ze als het ware zelf willen worden gezien: dat de mensen naar de film toe bewegen in plaats van dat ze eisen dat ze film hún verwachtingen volgt. Daar wil ik voor zorgen met mijn werk. Wat wil de film, lukt hem dat en hoe kan ik dat duidelijk maken?
Het is ook zo’n raar beroep omdat je schrijft voor mensen die je maar zelden te spreken krijgt, mensen die met je werk, als het goed is, een band opbouwen zonder dat je daar zelf bewust iets van merkt. Toen ik begon met schrijven voor de Volkskrant dacht ik wel eens: wat een gek idee, misschien dat Balkenende mijn stuk leest terwijl-ie op de wc zit. Maar zulke gedachten heb ik eigenlijk niet meer.
Misschien is dat dan toch omdat ik dit werk ook gewoon voor mezelf doe. En ik schrijf ook recensies omdat ik er zo van hou om mooie, smakelijke zinnen te formuleren. Omdat ik eigenlijk, heel eerlijk, het liefst van alles schrijver zou willen zijn. Het lijkt me fantastisch om mijn dagen te vullen met mijn eigen, zorgvuldig georkestreerde verzinsels en gedachten, tot er zoiets begint te ontstaan als een verhaal of boek of gedicht.
Met de afwisseling van schrijven en het land intrekken komt mijn leven in ieder geval in de praktijk heel dicht bij dat van een schrijver, stel ik me zo voor. En misschien kun je iets van mijn literaire ambities ook in mijn recensies proeven, hopelijk zonder dat ik het overdrijf. Ik probeer ze in elk geval niet alleen zo treffend, maar ook zo mooi mogelijk te schrijven. Filmkritiek als literair genre, daar ben ik een groot voorstander van, al is het maar omdat ik op die manier toch een beetje kan zeggen dat ik al een schrijver ben.
En dat terwijl ik het schrijven eigenlijk ook het zwaarste deel van het hele proces vind. Ik hou erg van films kijken, erover nadenken, research voor een artikel doen en nog het meest hou ik van het teruglezen in de krant. Maar het schrijven zelf kost me nog altijd veel moeite. En dan blijk ik tussendoor toch ook weer lol aan een bepaalde zinsnede of formulering te hebben beleefd. Tja, het mag duidelijk zijn, hier spreekt iemand met het sterrenbeeld tweeling.
In een eerste versie van deze speech noemde ik me op dit punt een beetje het kluizenaarstype. En toch klopt dat kluizenaarsidee echt niet, al is het maar omdat ik zo hou van het geven van cursussen en lessen. Ik vind het heerlijk om een mooi verhaal te bedenken, bijvoorbeeld over de relatie tussen film en architectuur, of over de kunst van het film kijken, en daar dan veel fantastische filmfragmenten in te stoppen die ik met de cursisten bespreken kan. Dat zijn de momenten waarop ik me als filmactivist helemaal kan laten gaan maar ook de momenten waarop ik zelf iets kan leren van hoe andere bioscoopbezoekers naar film kijken. Op die momenten is dit ook niet meer zo’n raar, in zichzelf opgesloten beroep.
Ik heb nog 17 jaar voordat ik de pensioengerechtigde leeftijd bereik. 17 jaar, hoeveel recensies zijn dat? Hoeveel interviews, boekbesprekingen en achtergrondstukken? Hoeveel films zal ik nog zien, hoe vaak zal ik nog verrast worden? Hoe vaak zal ik nog denken dat ik uitgekletst ben? Het zal vast meevallen, zolang er maar films worden gemaakt die nieuwe gedachten en woorden in me oproepen. En zo lang ik me maar met frisse blikken blijf omringen, ook dat.
KEVIN TOMA