Hoe ga je verder met je leven als je seksueel bent misbruikt? Kunstenaars stopten hun ervaringen in hun werk. Alma Mathijsen sprak met slachtoffers en schreef er een roman over. ‘Met trillende vingers duw ik drie tabletten uit het aluminium.’

Niemand kan me overhalen om hier weg te gaan. Ik blijf. We noemen het onderland. Er is geen vaste vorm, het gebied verandert mee met de gemoedstoestand van de bewoners. Deze plaats opende zich aan mij op het moment dat ik mezelf zag verdwijnen. Of beter gezegd: ik heb de samenhang zien verdwijnen. Dat gaat eerst heel langzaam, zo langzaam dat er twijfel opsteekt of het überhaupt wel aan het gebeuren is, en dan ineens snel en onontkoombaar. Mijn hoofd en mijn lijf spraken niet meer met elkaar.

Het gebeurde op een dinsdagavond. De ogen van de jongen die op me kroop stonden te dicht bij elkaar. Terwijl ik voor de zoveelste keer opgesloten zat in deze oude herinnering zakte ik door de lakens, achter de springveren van mijn matras, door het schuimrubber heen, langs de poten van mijn bed, die veel langer waren dan voorheen. Er leek geen einde aan de daling te komen. Het was donker. Tot ik me realiseerde dat ik mijn ogen stijf had dichtgeknepen. Ik was bang en opgewonden tegelijk. Ik weet nog dat ik knipperde en verbaasd was over de glittering van de wanden.

Ik heb iets gevonden wat nergens anders te vinden is. Hier durven we de gruwelijkheden van vroeger recht aan te kijken, alle monsters uit het verleden leven samen met hun prooi, niemand is meer bang voor wat ons is overkomen. De mensen die gebroken zijn, die zelf van brokstukken, huid en bloed een nieuwe persoon moesten bouwen, hebben zich verzameld in een land dat verborgen blijft voor ieder die niet het zelfde heeft meegemaakt. Ik vond het toen ik nergens anders heen kon. Alles in onderland is goed, hier bestaat niets dat me tegenstaat.

Ik ben hier en ga nooit meer weg. 

Jan Hoek, I Think U Did Something To Me And Now It’s In Everything I See And Do (detail), 2024

Een druppel bloed rolt over de binnenkant van mijn been het doucheputje in. Het vermengt zich met water en kleurt alles rood. Ik durf niet meer naar beneden te kijken.

Wat er een paar uur geleden gebeurd is, deed geen pijn. Aan de stang hangt al maanden een mintkleurige spons. Ik weet niet eens meer hoe hij er gekomen is. Nu haal ik hem eraf en spuit er douchegel op. Eerst mijn nek, ik schuur net zo lang tot het brandt. Mijn oksels mogen kapot, dat ziet niemand. Daarna mijn borstkas, nog voor ik begonnen ben voelt het vel tussen mijn borsten al dun aan. Ik schrob mijn linkerarm, de haartjes bewegen mee met de stroom van het water. De huid wordt rood en schraal. Ik doe mijn best het zo lang mogelijk uit te stellen. Ik glij langs mijn buik, ik laat mijn hoofd traag zakken. Aangekoekt bloed zit nog tussen mijn bovenbenen. Ik dep met de spons, zo zachtjes dat ik het haast niet kan voelen. Stukjes zwieren mee naar het putje en verdwijnen in afvoerleidingen, ver weg van mij. Ik knijp de spons uit onder de straal en beweeg opnieuw zachtjes langs de binnenkant van mijn dijen. Twee keer heb ik het gezegd. De jongen luistert niet. Of misschien luistert hij juist goed. Ik druk het ding tegen de haartjes aan. Heel even, zegt hij. Water en bloed mengen zich over mijn benen. Het maakte niet uit dat ik nee zei. Het maakte niet uit dat ik niet meebewoog. Ik ben zestien en tegelijkertijd iedere leeftijd die daarna komt. De douchegel ruikt naar bitterkoekjes. Het maakt niet uit dat ik omhoog kijk. Het maakt niet uit dat ik zijn gezicht niet wil zien. Het maakt niet uit dat ik het toch zie. Zijn ogen staan dicht bij elkaar. Ik wil hier weg. Nog een keer kijk ik naar beneden, het water kleurt nog steeds rood, maar niet meer zo donker als eerst. De tegeltjes van de badkamer lijken minder wit, de grijze voegen vallen me op. Ik heb lang gefantaseerd over de eerste keer. Dit heeft daar niets mee te maken. Ik beweeg trager. Een roze druppel valt op de badkamervloer, ik wis hem meteen uit met mijn grote teen. De handdoek voelt hard aan. Ik dep. De picknicktafel schuurt onder mijn rug. Ik durf mezelf niet aan te kijken in de spiegel en fixeer mijn blik op de voegen in de badkamer. Als ik dat wel doe, zal ik zien dat mijn ogen vaal zijn. De stenen onder de picknicktafel verschuiven bij iedere stoot. Ik schiet door herinneringen heen. Ik hijs mezelf terug in bed.

De bal van mijn rechtervoet tintelt. Zonder een geluid te maken pak ik mijn voet vast. Ik druk, de huid is gevoelloos. Alsof er een gat is geslagen waar het zachte gedeelte eerst zat. Mijn lichaam sluit zich af. Het trekt zich terug. Nu niet sneller gaan ademen. Ik zoek op de tast naar de strip oxazepam die altijd op mijn nachtkastje klaarligt. Ik heb te veel gedronken, ik kan niet meer op mijn benen staan. Mijn longen zetten zich uit, toch lijk ik amper iets binnen te krijgen. Mijn buik gaat niet op en neer, alleen mijn borstkas drukt tegen mijn kin aan. De jongen moet me ondersteunen. Ik weet niet meer hoe mijn onderbroek uit ging. Ik moet meer adem zien binnen te krijgen. Voor de rest heb ik al mijn kleren nog aan, alleen mijn onderbroek moet ik van de stenen rapen. Mijn keel is zich aan het vernauwen, bij iedere inademing raken de wanden elkaar haast aan. Met trillende vingers duw ik drie tabletten uit het aluminium. Water heb ik niet meer nodig, zo vaak heb ik ze geslikt.

Mijn benen voelen koud aan, mijn voeten kan ik amper nog voelen. Die zijn al weggegleden. Ik ben uitsluitend een hoofd dat klopt op het ritme van mijn hartslag. Mijn bloed pulseert. Zijn ogen staan zo dicht bij elkaar, ik doe mijn best om hem niet aan te kijken. Mijn hoofd bonkt. Ik wil hier weg. Mijn longen drukken hard tegen mijn ribben aan. Ze maken veel ruimte voor lucht die niet naar binnen komt. De tinteling kruipt nu naar boven, het lukt mijn oren niet meer om geluiden van buitenaf te verstaan, het komt dof en vervormd binnen, mijn oogkassen duwen tegen mijn schedel aan, hersenen doen hun best alle alarmsignalen tegelijkertijd te verwerken, mijn maag wil ook iets. Werkelijk elke cel in mijn lichaam wil me iets vertellen. Ik ben aan het hijgen, alleen kan ik het zelf nog amper horen. Alles gilt, alles groeit. En dan zakt mijn lichaam weg, mijn voeten achterna. Ik glij door het matras heen. 

 

 

 

 

 

Tekeningen Alma Mathijsen

Ik schopte mijn benen voor me uit. Een schelpenpad groeide onder mijn voeten, de huizen van de weekdieren kraakten. Planten duwden tegen de aarde die naast het pad lag. Zoals altijd in dit onderland schoot de omgeving vanuit het niets de lucht in. Om me heen was een bloembed van margrieten, viooltjes staken er vrolijk tussenuit. Het schelpenpad mondde uit in drie nieuwe wegen, en ik wist niet welke ik moest volgen. Ik keek nog eens achterom, Levi en het bolletje waren al uit zicht. Alles wat ik zag waren bloemen, sommige herkende ik, zoals de boterbloemen, die inderdaad een laagje vet over de blaadjes hadden, andere zagen er zo dramatisch uit dat ik me afvroeg of ze überhaupt bestonden in de bovenwereld. De schelpen verkleurden van wit naar zachtgeel, soms zaten er een paar verpulverde roze schalen tussen. Hier groeiden rozen, witte en rode, de knoppen zo zacht dat ik ze wilde aanraken. Ik kwam weer bij een driesprong. Tussen de doornen van de rozenstruik groeide een tijgerlelie. Die herkende ik aan zijn gevlekte huid. Het zou helpen als er iemand was die me de weg kon wijzen. Waarom had ik Levi niet om betere instructies gevraagd, hij wilde graag helpen. Hier was geen bordje te vinden, alleen kleurrijke bloemen.

‘Waar is de uitgang?’ fluisterde ik in de hoop dat ik daarmee een antwoord vond.

Als ik weer afsla bestaat de kans dat ik in rondjes ga lopen, dacht ik, dan raak ik nog meer verstrikt in deze bloemenzee, dus misschien moet ik nu rechtdoor.

‘Een Me Too-gevalletje.’

Ik hield op met lopen, mijn adem stokte, ik werd zo stijf als de stengels om me heen.

‘Een Me Too-gevalletje, onmiskenbaar.’

Mijn hoofd schoot van links naar rechts. Niemand te zien. Ik boog naar de grond, waar het geluid vandaan leek te komen. Een tijgerlelie die nog niet eens tot mijn borst kwam, sloeg zijn bladeren over elkaar heen.

‘Zo klaar als een klontje,’ zei de tijgerlelie, ‘sorry dat ik het zeg, maar dat is voor iedereen duidelijk.

Hij tuitte zijn lippen en liet zijn bladeren langs zijn lichaam hangen. 

‘Ik zag het ook,’ piepte een viooltje bij mijn voeten. 

‘Ik ben een…’

Ik hield even in, maar voordat ik het woord kon herhalen was de tijgerlelie me voor.

‘Een Me Too-gevalletje, hemel, erg snugger zijn we niet, hè?’ 

‘Ja, dat had-ie net ook al gezegd,’ herhaalden meerdere viooltjes tegelijk op hoge toon, ‘twee keer zelfs.’  

De tijgerlelie tuitte zijn lippen opnieuw, en keek me vol verwachting aan. Een rode roos draaide zich naar me toe, kwam dichterbij dan ik prettig vond.

‘Hebben we weer zo’n Me Too-roeper?’ zei de roos in mijn gezicht.

‘Och gut, nog een treurig vrouwmens dat een heksenjacht wil ontketenen,’ vulde een roomwitte roos aan.

‘Schat, je bent niet de eerste,’ vervolgde de tijgerlelie, ‘je hoeft je niet bijzonder te voelen.

‘Me Too is een beweging,’ mompelde ik.

‘Wat zei u daar?’ vroeg de tijgerlelie.

‘Me Too is een beweging,’ zei ik terwijl ik mijn best deed om mijn rug te rechten.

‘Ja, dat hebben we gemerkt. De ene na de andere briljante geest werd ge-Me Too’d.’

‘Zo kunt u dat woord niet gebruiken.’

‘Ik bedien mezelf van woorden naar mijn eigen goeddunken. Ik herinner me kristalhelder dat een zekere operadirigent genadeloos werd ge-Me Too’d door een stel bloeddorstige vrouwmensen.’

Er was zoveel mis met de zin die de tijgerlelie uitsprak dat ik niet wist hoe ik moest reageren.

‘Bovendien: wat is de opera meer dan Me Too-verhalen met wat leuke deuntjes eronder? Heb ik het mis?’

De tijgerlelie vulde iedere stilte gelijk op.

‘Het gaat niet om de woorden,’ zei ik haastig.

‘O nee? Ik dacht dat we onze woorden zeer precies moesten kiezen, anders worden we gecanceld. Waar gaat het dan wel om, Me Too-gevalletje?’

Ik moest mezelf sterk maken.

‘U bent bang voor het woord aanranding.’

‘Och kind, ik ben helemaal nergens bang voor.’

Ineens zag ik het helder voor me.

‘Jawel. U bent nog banger voor het woord verkrachting dan voor het vergrijp zelf. Daarom praat u zo raar. Probeer het maar eens te zeggen. Verkkkkrachting.’

Ik liet een korte stilte vallen en vloog door.

‘De vernedering ligt besloten in elke letter. In de k, die zo hard klinkt als een erecte piemel, in de pijnlijke ch, en de t die elke betekenis een slinger geeft, en nog lang doorklinkt. Dat woord blijft, ruïneert een hele zin, wat daarna komt maakt niet zoveel meer uit. Alles wat eromheen staat rot weg, buigt nederig voor zijn explosieve voorganger. Geen wonder dat jullie jezelf bezweten in een poging om andere woorden te vinden.’

‘Iemand komt erachter dat dit de eufemismetuin is,’ zei de tijgerlelie smalend.

‘Ik was nog niet klaar.’

‘Natuurlijk niet.’

Nog meer woede rolde door mijn tenen, via mijn buik, langs mijn slokdarm mijn mond uit.

‘Als je bang bent voor het woord aanranding, is daar altijd een oplossing voor. Zet er een hashtag voor, dat staat minder bedreigend: #MeTooklachten. Bekroon je carrière: #MeToo dirigent. Laat de mensen zich afvragen of het tijd is voor een terugkeer van #MeToodaders. Zodat iedereen vergeet dat het een beweging is, dat het een schreeuw is van vrouwen, die zich uitstrekt als mycelium. Een web van miljoenen mensen die hetzelfde hebben meegemaakt ontstond, heel even leek het onmogelijk dat te negeren. Maar daar waren jullie, die hun poten samenwreven als strontvliegen. Gebruik de terminologie van de mishandelde om die nog wat dieper de aarde in te duwen. Ik vraag me af wat het tegenovergestelde van een geuzennaam is. #MeToo is niet bedoeld als werkwoord, ook niet als zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, het is een doekje over drek gedrapeerd, een pleister over een etterende wond, een geurverdrijver in een mortuarium. Ik haat het eufemisme, niet de beweging, ik haat wat jullie ervan gemaakt hebben.’ 

Levi Jacobs, De vuile was – Zelfportret met blauw oog (het was een geslaagde date), 2022, borduurwerk op linnen

Ronald Ophuis, Rebel Soldier Committing Suicide, Congo, 2012-13, olieverf op linnen

FBVG, Monuments for The Sexually Abused, 2023-24, keramiek geglazuurd

Alma Mathijsen (Amsterdam, 1984) schreef onder andere Bewaarde zomer (2020), genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Bijgaande teksten komen uit haar jongste roman Onderland, over coping-mechanismes bij mensen die seksueel zijn misbruikt. Het boek verscheen bij De Bezige Bij.

Mathijsen is een van de kunstenaars in de expositie I Think U Did Something To Me And Now It’s In Everything I See And Do van SAAC (Sexually Abused Artists Collective). T/m 18.05 in Het Nieuwe Domein in Sittardhetnieuwedomein.nl