Begin maart opende de Vlaamse kunstpaus Jan Hoet in het Maastrichtse provinciehuis de expositie ‘Mooi niet’, een selectie uit de collectie van het Sittardse museum Het Domein. Een temperamentvol tijdsbeeld (de verzameling is amper tien jaar oud) dat laat zien welk een erfenis de vorig jaar opgestapte museumdirecteur Stijn Huijts in Sittard heeft achtergelaten.
Hoet is voor veel museumdirecteuren een richtpunt sinds hij in 1986 met zijn Chambres d’Amis de hedendaagse kunst letterlijk bij de mensen over de vloer bracht. Goede kunst sluit niemand uit. Stijn Huijts slechtte op een andere manier de muren van het museum: door de kunst van de straat, en de leefwereld die daarbij hoort, binnen te halen. Hij ontsloot het bibberbegrip ‘glocalisme’ tot het toegankelijke motto ‘de wijk en de wereld’.
In Maastricht waarschuwde Hoet de kunstwereld zijn autonomie te bewaren. “Kunst is géén cultuur. Kunst streeft niet naar consensus. Cultuur doet dat wel.” De uitspraak was ook bedoeld voor bestuurders en politici, die zich diezelfde week lieten fêteren op de Tefaf, de kunstbeurs die zo weinig van doen heeft met de essentie van kunst zoals Hoet daar tegenaan kijkt. Tefaf is handel. En handel sluit uit.
Dat blijkt ook in Maastricht. Tijdens kunstbeurzen en biënnales elders op de wereld zijn er buiten het beursterrein side shows van allerlei pluimages te zien. Leegstaande winkels, slooppanden en industriële ruimtes worden tijdelijk omgebouwd tot museale ruimtes en galeries en vormen zo een onzichtbaar lint door de stad. Die alternatieve route ontstaat nu ook tijdens Tefaf. Mooi voor Maastricht, zou je zeggen. Maar nee, Tefaf vindt het niks en spreekt van parasieten. Er mocht eens een euro niet in de richting van de beurs rollen. Erger is dat de om zijn onafhankelijkheid geroemde burgemeester Leers de beurs wat graag van dienst wil zijn om niet welgevallige nieuwkomers uit te sluiten.
In ruil daarvoor krijgt Maastricht de steun van Tefaf (wat die ook moge inhouden) om in 2018 Culturele Hoofdstad te kunnen worden. Een titelrace waarvoor de stad, aldus Leers, kansloos is zonder een Van den Ende Theater. Tja.
Nee, dan het kleine Ransdaal, waar de inwoners beretrots zijn op de glas-in-loodramen die Jan Dibbets voor hun parochiekerk heeft ontworpen. In dit nummer een reportage uit het dorp en een gesprek met de kunstenaar die de Ransdalers het licht bracht.
Precies 25 jaar geleden kocht ik het toen net verschenen boek Het verdriet van België van Hugo Claus. Vlak voor het ter perse gaan van deze editie overleed Claus, een van mijn literaire helden. De Belgische kunstcriticus Paul Depondt eert de schrijver in Zuiderlucht met het essay Het groot verdriet dat België heet.
We buigen het hoofd, koesteren de herinneringen en citeren de laatste regels uit Claus’ meesterwerk. “We gaan zien. Wij gaan zien. Toch.”