Vanaf de eerste dag zat het theaterjaar 2025 voor FONS DEJONG vol hindernissen. Lees hoe hij er zich doorheen sloeg en toch gedenkwaardige opvoeringen zag. ‘Fantastisch dat die toetsenist dat eruit haalt. En dat ik dat kan horen.’ ‘Morgen bijvoorbeeld ga ik naar Parijs, een sprookjesballet zien door Franceconcert. Beoordelen of de kwaliteit genoeg is voor een uitnodiging’, antwoord ik een lagere schoolvriend – we hebben elkaar jaren niet gesproken – op zijn vraag tijdens de nieuwjaarsborrel wat voor werk...
ik doe. Maar van Parijs komt niets terecht. Bij het afrekenen klieft de guillotine mijn gehoor. Rechts volledig doof. Buiten wreekt zich de anatomie: het evenwichtsorgaan zit in het oor. Kotsmisselijk zwalk ik naar huis – ‘Nee, het ligt niet aan de drank’, wil ik tegenvoeters zeggen – en bed. Daags erna de huisarts, dan de ambulance. Linea recta naar de spoed. Onderzoek, onderzoek, onderzoek. Maar ik moest naar Parijs! En wie doet dan die pitch voor de Museumnacht? En afspraken die ik heb staan? ‘Gewoon vreselijke pech’, is enkele dagen later de opmaat naar het medisch verdict. Sudden Deafness? Dat had ik zelf kunnen bedenken! Heeft u niets originelers? Er volgt een parabel over een tweemotorig vliegtuig als uitleg: ‘Eén motor valt uit, maar het vliegtuig stort niet neer. De piloten, uw hersenen, vinden een nieuwe balans.’ Mijn verzet smelt. Ik zal ermee moeten leven. Proberen: de Bernsteindag. Alles met dat ene oor. Het gaat. Orkest en kamermusici zijn op dreef, ik hoor het, maar het genot wil niet komen. Het avondprogramma haal ik niet, te veel drukte. Thuis bijkomen onder de koude douche. Proberen: afscheid van een collega. De lovende toespraken lukt nog. De drukte erna wordt gekakel. Ik wankel naar huis, test mezelf door over een trottoirband te lopen, maar verlies de balans. Opnieuw redt de koude douche. Proberen: Hulde!, een stuk met een tekst van mijn vriend Peer Wittenbols. Ik stel vast, de audicien stelt vast: mijn half gehoor gaat achteruit. Maar nog geen gehoorondersteuning. Eerst de hersenen laten wennen aan dat ene oor. Werken aan de computer gaat. Stilzitten geeft nauwelijks duizelingen. Lopen moet gefocust. Niet om mij heen kijken: twee divergerende bewegingen is funest. Fietsen onmogelijk, autorijden ondenkbaar. Carine Crutzen en Bert Luppes in Hulde! van Peer Wittenbols. foto Annemieke van der Togt Dan maar met de Flixbus naar San Sebastián. Slow motion, zoals ooit op vakantie en in klein gezelschap. Voor een festival van dans en theater dat ik verleden jaar voor het eerst bezocht. De oogst was goed, Kulunka Teatro viel met Forever afgelopen mei zeer in de smaak bij het publiek. Nu is het opnieuw raak: de in Amsterdam opgeleide Christos Papadopoulos zet met Mellowing een glasheldere choreografie neer voor elf dansers. Op een soundscape in magnifiek groen licht glijdt de groep met minimalistische bewegingen over het toneel. Daarna Reminiscencia waarin Malicho Vaca Valenzuela, zittend voor een projectiescherm, verhaalt van zijn jeugd in zijn geboorteland Chili. Op ingenieuze wijze vervlecht hij live beelden van Google Earth met foto’s van dierbare momenten, met filmpjes van zijn knutselende opa en de liedjes die ze samen zongen voor zijn dementerende oma, en met beelden van een studentenopstand en zijn rol daarin. Een voorstelling vol melancholie en humor. Tussendoor beland ik per abuis op zo’n 19de eeuws zeteltje in zo’n krap Bonbonnièretheatertje bij ¿Sabes que las flores de plástico nunca han vivido, verdad? Het spel is bedenkelijk maar het publiek lacht zich suf. Ik moet weg – maar in het donker zijn de duizelingen het ergst. Ik wurm mij langs een paar lachers, vrees op hun schoot te belanden, draai door het gordijntje en flikker bijna van de trap. Terug in Maastricht probeer ik een voorstellingsbegeleiding: Schuldig Kind door Het Nationale Toneel. Tijdens het afsluitende applaus is het de bedoeling dat ik de acteurs een presentje aanbied, maar in het donker onder de tribune vind ik ze nauwelijks terug. Dronken van duizeligheid struikel ik het podium op. Voor de eerste editie van het programmeursfestival Moving Balkans geef ik opnieuw de voorkeur aan de Flixbus. Amper over de Duitse grens moeten we aan de kant. ‘Ausweise bitte’. En bagagecontrole. Met vertraging de nacht in en ‘s ochtends aankomen. De tijd doden met rondslenteren, terwijl de deining van de 20-urige busrit het lijf niet verlaat. En dan spreek ik nog niet over de terugreis. In Marko Milic’ DILF (Dad I’d Like to Fuck), het hoogtepunt van het festival, gaat het over de aberrante seksualiteit van een volwassen man. De korte, indringende voorstelling geeft obsessie en tegelijk wanhoopskreet van het personage indringend weer. Donker. Langzaam licht een vloerspot op. Het silhouet van een gehurkte man. Met zijlicht erbij zien we dat de man volledig naakt is. Langzaam komt hij tot staan. Hij laat zich extreem lang bekijken. Hij is in alle opzichten stevig geschapen. Danser of – met zo’n titel en overal gladgeschoren – pornoster? Traag komt hij in beweging. Gaat van pose naar pose. Die herinneren aan Griekse beelden. In een in stemvervorming gedrenkte tekst klinken zijn behoeften en fantasieën. Het lichaam wil aantrekkelijk worden gevonden. Beschikbaar zijn. Maar met het slot – spoiler alert! – komt de ontluistering van het opnieuw onvervulde verlangen. Hij eindigt met de rug naar ons toe. Masturberend. Er komt een pandemonium van archetypen en helden, categorie Superman en Ken, voorbij Op Moving Balkans zie ik ook Magdalena Reiters Quartet, waarin twee dansers elkaar niet aanraken. Door een ingenieus spel met camera’s en gemanipuleerde projecties ontstaat desondanks een verbluffend intiem duet. Bij Jan Rozmans Screamage worden we langs de stoelen naar het toneel geleid en kijken we van de achterwand de lege zaal in. Het doek gaat dicht en er komt een pandemonium van archetypen en helden, categorie Superman en Ken, voorbij. Een pandemonium ook van theatertechnieken: rook, projecties, maskers, licht, handheld camera’s, zaklampen, close-ups, muziek, tekst. Aan het eind wordt de ruimte tjokvol rook geblazen. Er klinkt zachtaardige muziek. Iedereen weet, het is afgelopen. Toch blijven zitten. Duizelig door het beperkte zicht wankel ik naar de nooduitgang. Dan leidt een van de acteurs mij met zachte hand door de dichte mist naar het doek met daarachter de bevrijdend lege zaal. Sinds juni heb ik gehoorondersteuning. Ik ga naar F*ck Lolita!, het stuk dat Nabokovs beroemdste personage zelf aan het woord laat. Ik kan vrijwel alles volgen. Ziedend is Lolita over het onrecht dat haar is aangedaan door haar misbruiker – als zwijgend personage steeds aanwezig. Schitterende tekst en voortreffelijk spel in een meeslepende voorstelling. En dan, tijdens het concert van Moor Mother, onderdeel van festival Musica Sacra, voltrekt zich een wonder. Het pijporgel klinkt zoals ik het nooit hoorde. Het klinkt als een Hammondorgel. Fantastisch dat die toetsenist dat eruit haalt. En dat ik dat kan horen. Fons Dejong is programmeur bij Theater aan het Vrijthof in Maastricht.
Dit artikel is alleen toegankelijk voor Zout-abonnees.
Log in als u al abonnee bent of
klik hier als u het wil worden.
Zout bestaat dankzij lezers zoals u. In 2025 zoeken wij 1200 abonnees. Sluit u nu aan!