Vakantie beleef je niet alleen, maar máák je ook, met spullen, constateert DIETER VAN DEN BERGH na het opdiepen van een onvergetelijke vakantieherinnering. ‘Altijd ging er wel iemand op de vroege ochtend het gras maaien. Op vakantie gaan was ook een beetje afzien.’
Op een keer was er brand in de vouwwagen. Nou ja, bijna brand. Tante Diny en ome Louis kwamen logeren, flatbewoners uit Roosendaal die nog nooit hadden gekampeerd. Ze waren helemaal met de trein naar het zuidelijkste puntje van België gereisd, want een auto hadden ze niet, laat staan een rijbewijs.
De sjekkies rokende ome Louis deed het altijd rustig aan. Hij kon ook weinig fout doen, alleen al omdat hij een neef was van Armand, de zanger wiens Grootste Hits-elpee in die tijd geregeld bij mijn ouders op de platenspeler lag. Net als platen van BZN, Robert Long en de onvolprezen saxofoongigant Dries Patijn, die onder zijn artiestennaam André Moss ook nog een caravan- en recreatiehandel dreef in Bosschenhoofd.
‘Elke dag een bietje, hé’, was de mantra van ome Louis, al wisten we niet precies wat hij daarmee bedoelde. Zelf zong hij ook, maar dan opera. Uit het niets kon hij uitbarsten in een aria. Zoals die keer op de camping Vallée de Rabais. Tante Diny zorgde ondertussen voor de koffie. Maar niet heel handig als ze was met campinggas, draaide ze in de luifel van de vouwwagen aan een verkeerd slangetje, en – vloem – de hens ging erin.
We wisten dat we van ome Louis op dat moment niet veel hoefden te verwachten. Gelukkig was er mijn moeder, die als de wiedeweerga ergens een deken vandaan toverde en die over het kooktoestel wierp. Met succes, de brand doofde uit. Die-keer-dat-het-weinig-had-gescheeld-of-onze-vouwwagen-was-afgebrand, werd ons vaste vakantieverhaal op verjaardagen: weet je nog toen, met tante Diny en ome Louis?
De reis naar Vallée de Rabais was begonnen in een oranje Opel Kadett stationwagen, waarvan het zwarte stoelenleer een onvergetelijke geur afgaf in de zon. Dat we niet de enige Nederlanders op weg naar het zuiden waren, bleek al gauw op de hobbelige macadamplaten van de Middenpeelweg. Daarna kwamen de files rond Maastricht en Luik. Op vakantie gaan, dat deed je nu eenmaal in Frankrijk. De Ardèche, Auvergne, Cevennen, Dordogne. Maar omdat er een zusje bij was gekomen, gingen we dat jaar minder ver: het verste puntje van België, de Gaume, zo-goed-als-Frankrijk.
Omdat de camping volstond met Nederlanders waren er altijd wel kinderen om mee te spelen. Het nadeel: mijn vriendjes werden altijd verliefd op mijn knappe zus. Ook vaste prik: elke dag ging er wel iemand op de vroege ochtend het gras maaien. Op vakantie gaan was ook een beetje afzien.
De ultieme soundtrack van die verder zorgeloze vakantie in de Gaume: Comment ça va van The Shorts. Een stel doodnormale Hollandse jongens die dat jaar een enorme Franse hit scoorden. Wat waren we trots. Ieder meisje was verliefd op The Shorts. Veel jongens ook, al zagen ze er belachelijk uit met hun tuttige kaktruitjes en brave kapsels – achteraf gezien. Dankzij The Shorts kon ik praten met jonge françaises: ‘Comment ça va?’ Geen idee wat ze verder zongen. Om er zo cool en Frans mogelijk uit te zien kocht ik van het opgespaarde vakantiegeld – in mijn herinnering een gulden per dag – espadrilles. Van die platte instapschoentjes met een zool van touw, stoer en subliem vakantieschoeisel dat je kocht bij de Intermarché, en daar dan ook meteen aan kon houden. De vakantie-uitrusting was pas compleet met die trui met het magische rode haantje, Le Coq Sportif, het merk van het Franse elftal in die tijd, en het vakantiecadeau dat ik van mijn ouders bij de lokale sportzaak mocht uitkiezen, in plaats van een vakantieboek. Thuis werden de espadrilles en de trui de rest van het jaar gekoesterd als de trofeeën van een onvergetelijke vakantie.
De definitie van vakantie is uit te drukken in spullen, zei museumdirecteur Timo de Rijk begin juli bij de opening van De grote vakantietentoonstelling in het Design Museum in Den Bosch. Want spullen zeggen wie je bent. Ook de spullen die je mee terugneemt van vakantie, voegde conservator Anne-Karlijn van Kesteren daaraan toe.
Vakantie wordt, kortom, niet alleen beleefd, maar vooral gemaakt, door onze spullen. Dus zijn er in Den Bosch naast ‘vakantiedesign’, zoals badkleding, posters, reclame, routekaarten en verkeersborden, veel ‘vakantiespullen’ te zien: van honderden koelkastmagneten tot evenzoveel oude ansichtkaarten, van een tandem tot het vintage Kuikenmodel van de Kip Caravan en een Fiat Panda, waarin je begin jaren tachtig iedereen uitlachte omdat er zoveel vakantiespullen inpasten
‘En, waar gaat de reis deze zomer naar toe?’, wilde een bezoeker van de tentoonstelling van een andere bezoeker weten
‘Gewoon weer lekker naar de camping in Frankrijk!
‘O leuk, wij ook!’
Toen ik eenmaal op eigen benen stond, ging ik nooit meer naar Frankrijk op vakantie. Te burgerlijk. Te veel Nederlanders. Ik reisde liever naar Batumi, Gagaoezië of Timboektoe. Alles om maar niet tussen de Nederlanders in de file of op de camping te komen staan.
Dertig jaar na de bijna-brandvakantie ging ik terug naar de Gaume. Het bleek er nóg mooier dan in mijn overdreven romantische herinneringen. De heuvels groener, de camping idyllischer, het stokbrood verser, het dorp pittoresker. De camping stond vol met Nederlanders, dus je kon gewoon gezellig een praatje maken met de mensen. Door mijn hoofd schalde ‘Comment ça va? Comme ci, comme ci, comme ci, comme ça!’ Op repeat.
Vallée de Rabais was thuiskomen. Alleen van espadrilles hadden ze in de Intermarché nog nooit gehoord.
De grote vakantietentoonstelling. T/m 10.11 in Design Museum Den Bosch. designmuseum.nl