Voor de jaarlijkse Zuiderluchtige Zomerverhalen vroegen we vijf schrijvers om een UKV (Ultra Kort Verhaal) te schrijven over ‘heimwee’. Eén thema, vijf uiteenlopende verhalen van Maria Barnas, Wil Boesten, AHJ Dautzenberg, Roman Helinski en Alma Mathijsen.
Ik heb heimwee naar het schaamhaarloze leven. Ik heb het niet over de jaren dat ik mijn schaamstreek schoor – uit ijdelheid, aanstellerij of, háár argument, hygiëne. Ik heb het over de tijd dat het testosteron mijn leven nog niet teisterde, de tijd dat de joelende jacht mijn ego nog niet injecteerde met ta-da en halló!
Ik heb heimwee naar de jaren van forten bouwen in het bos. De jaren van zeven bibliotheekboeken per week, van op de fiets vanuit Schaesberg naar de Gulpenerberg om een uurtje te minigolven, van knikkeren, putjesvoetbal, aardappels poffen, van op woensdagmiddag naar een film van Bud Spencer en Terence Hill, van pijltjes blazen, daken beklimmen, lood klauwen. Het schaamhaarloze leven.
Ik heb heimwee naar de tijd dat ik nog niet zag dat onderbroekrandjes billen ongelooflijk lekker kunnen laten opbollen. Billen! Naar de tijd dat alleen mijn moeder en mijn oma tieten hadden. Ik keek nog niet door de iets te ruime armgaten van T-shirts naar de opklimmende damsteentjes van klasgenootjes. Gelukkig niet. En achter een broekrits zat nog gewoon een spaarpotje. Meisjes leefden in een andere wereld, en dat was prima. Eigenlijk bestonden meisjes niet. Zij en wij, zonder gedoe.
Ik heb heimwee naar de dagen dat ik mijn kleurrijke fantasieën botvierde op de geslachtsloze poppetjes van Playmobil. De hele zaterdag spelen met plastic marionetten, in de hoek van de kamer, die langzaam transformeerde tot een avontuurlijke wereld waar alleen ik toegang tot had. Na een paar dagen moest die wereld helaas weer verdwijnen, worden afgebroken, terug in dozen – de stofzuiger moest aan het werk. De dikke tranen die de dromerige demiurg stortte, heb ik min of meer verwerkt, maar ik háát stofzuigen.
Ik heb heimwee naar het kleine slurfje dat alleen diende om te plassen. Heerlijk vond ik dat, plassen. Vooral buiten in het bos, tegen een dikke, harde boom. Met een sierlijke straal probeerde ik mijn naam op de donkere bast te schrijven. Dat lukte meestal wel, want ik kreeg er gaandeweg handigheid in – voor het finale streepje op de t even afknijpen en dan een laatste stoot. Iets te gehaast stopte ik mijn piemeltje weer in mijn broek, zodat er druppels langs mijn dijen naar beneden gleden. Dat jeukte.
Ik heb heimwee naar die jeuk. Die onschuldige jeuk. Man, wat was die jeuk lekker.
A.H.J. DAUTZENBERG
A.H.J. Dautzenberg (Heerlen, 1967) debuteerde in 2010 met Vogels met zwarte poten kun je niet vreten, in de jaren erna gevolgd door Samaritaan en Extra tijd. Met de bloemlezing Vuur! (2015), over engagement in de literatuur, roept hij schrijvers op om de kaften van hun boek te verlaten.